23:1 Wij loven U, o God, wij prijzen uwen naam!
U, eeuwig' Vader, U verheft al 't schepsel saam.
Zingt serafs, englen zingt! Heft machten aan en tronen!
Onafgebroken rijz' uw lied op hoge tonen!
Gij, driemaal heilig zijt G' o God der legerscharen!
Dat aard' en hemel steeds uw grootheid openbaren!
23:2 U looft d' apostelschaar in heerlijkheid, o Heer!
Profeten, martelaars vermelden daar uw eer.
Door heel uw kerk wordt steeds, daar boven, hier beneden,
in strijd en zegepraal, uw grote naam beleden.
Zij looft, o Vader, U, oneindig in vermogen,
onpeilbaar in verstand, onmeetbaar in meedogen!
23:3 U, Vader, U zij lof op een verhoogde toon!
Lof uwen eigenen, uw eengeboornen Zoon.
Lof uwen Geest, die ons ten Trooster is gegeven,
ten Leidsman op den weg naar 't eeuwig zalig leven!
U looft uw kerk alom, waar Gij die ook vergaarde;
U looft wat loven kan, in hemel en op aarde!
23:4 U, Christus, onze Heer, bekleed met majesteit,
U, 's Vaders eenge Zoon, zij lof in eeuwigheid!
Het mensdom lag in schuld en vloek voor God verloren:
Gij werdt, de mens tot heil, uit ene maagd geboren.
Gij hebt aan 't kruis voor ons de dood zijn macht ontnomen
zo baandet G' ons de weg gebaand om weer tot God te komen.
23:5 Gij zit in heerlijkheid aan 's Vaders rechterhand,
totdat G' als Rechter eens de laatste vierschaar spant.
Laat ons in genen nood uw bijstand ons ontberen,
Gij kocht ons met uw bloed, blijf, Heiland, ons regeren,
blijf ons, uw ergenis, door uwe macht bewaren,
wil, met uw heilgen, ons voor uwen troon vergaren.
23:6 Wij zegenen, o Heer, uw goedheid al den dag!
Geef dat eeuw in eeuw uit, ons lied U loven mag,
geef, dat wij bij uw komst onstraflijk wezen mogen:
ontferm, ontferm U, Heer, toon ons uw mededogen!
Op U steunt onze hoop, o God van ons vertrouwen:
zij worden nooit beschaamd, die op uw goedheid bouwen.