Gezang 26

26:1 Jezus is mijn Toeverlaat!
Hij, mijn Heiland, is in 't leven;
zou ik dan niet aan Gods raad
mij blijmoedig overgeven,
schoon der graven lange nacht
huivrend soms wordt ingewacht?

26:2 Jezus, mijn Verlosser leeft!
'k Zal, als Hij, onsterflijk wezen,
zijn, waar Hij, mijn Heiland, leeft:
waarom zou ik dan nog vrezen?
't Heerlijk hoofd is opgewekt,
dat zijn leden tot zich trekt.

26:3 'k Voel mij door den nauwsten band
in die hoop aan Hem verbonden;
mijn gelove houdt zijn hand
vast tot in mijn laatsts stonden,
en geen macht van dood en graf
rukt mij ooit van Jezus af.

26:4 Ik ben stof: dit sterflijk vlees
zal tot stof eens wederkeren:
maar gelijk Hij zelf verrees,
wekt ook mij de stem des Heren,
en in 't rijk der heerlijkheid
blijft een woonstee mij bereid.

26:5 Als mijn lichaam zinkt in d' aard'
't is mijn vast geloofsvertrouwen
blijft mij een gebouw bewaard,
en 't geloven wordt aanschouwen;
'k zal aan 't stof der aard' ontvlien
en dan eeuwig Jezus zien.

26:6 't Oog bestraald door hemels licht,
zal 'k mijns Heiland omgang smaken,
aangezicht tot aangezicht,
en van reiner liefde blaken,
dan, van 't sterfelijk vlees ontdaan
kleeft geen zwakheid mij meer aan.

26:7 Wat hier krank is, zucht of kwijnt,
zal daar fris en bloeiend wezen;
wat als aards in 't graf verdwijnt,
is als hemels daar verrezen;
zink' 't verderflijk stofkleed neer,
onverderflijk rijs ik weer.

26:8 O, mijn ziele! Wees verheugd!
'k Leg op Jezus' trouw mij neder!
Klop en beef, mijn hart, van vreugd!
Sterf ik, Christus wekt mij weder,
als ik op 't bazuingeschal
zalig eens ontwaken zal.

26:9 Vrij moogt gij aan dood en graf
vrolijk uw triumf vertellen;
dan schudt gij uw kluisters af,
zult g' uw Heiland tegensnellen;
en wat stof geeft tot geween
onder uwen voet vertreen!

26:10 Slechts wat zondig is veracht!
Meer den geest van d' aard' verheven!
Die u in zijn hemel wacht,
Hem geheel uw hart gegeven!
Waar uw eeuwge woning ligt,
derwaarts oog en hart gericht!