27 april10.30 uur15.00 uur

10.30 uur15.00 uur

ZingenPsalm 63:1,21 O God, Gij zijt mijn toeverlaat;
Mijn God, U zoek ik met verlangen,
Zo ras wij 't morgenlicht ontvangen,
Bij 't krieken van den dageraad.
O HEER, mijn ziel en lichaam hijgen,
En dorsten naar U in een land,
Dat, dor en mat, van droogte brandt,
Waar niemand lafenis kan krijgen.

2 'k Heb U voorwaar in 't heiligdom
Voorheen beschouwd met vrolijk' ogen;
Hoe zag ik daar Uw alvermogen!
Hoe blonk Uw Godd'lijk' eer alom.
Want beter dan dit tijd'lijk leven
Is Uwe goedertierenheid.
Och, wierd ik derwaarts weer geleid!
Dan zou mijn mond U d' ere geven.

Wet
ZingenPsalm 110:1,21 Dus heeft de HEER tot mijnen HEER gesproken:
"Zit op den troon ter rechterhand naast Mij,
Tot Ik de macht Uws vijands heb verbroken,
En u zijn
nek tot ene voetbank zij."

2 Uit Sion zal de HEER Uw scepter zenden,
Den scepter van Uw oppermogendheid,
En zeggen: "Heers tot 's werelds uiterst' enden,
Zover de
macht Uws vijands zich verspreidt.".

LezenJohannes 11:1-161 Er was iemand ziek, Lazarus van Betanië, het dorp van Maria en haar zuster Marta. 2 Maria was het, die de Here gezalfd had met mirre en zijn voeten met haar haren had afgedroogd. En haar broeder Lazarus was ziek. 3 De zusters dan zonden Hem bericht: Here, zie, die Gij liefhebt, is ziek. 4 Toen Jezus het hoorde, zeide Hij: Deze ziekte is niet ten dode, maar ter ere Gods, opdat de Zoon van God erdoor verheerlijkt worde. 5 Jezus nu had Marta en haar zuster en Lazarus lief. 6 Toen Hij dan hoorde, dat hij ziek was, bleef Hij daarop nog twee dagen ter plaatse, waar Hij was; 7 daarna echter zeide Hij tot zijn discipelen: Laten wij weder naar Judea gaan. 8 De discipelen zeiden tot Hem: Rabbi, onlangs trachtten de Joden U te stenigen en gaat Gij weder daarheen? 9 Jezus antwoordde: Gaan er geen twaalf uren in een dag? Als iemand overdag loopt, stoot hij zich niet, omdat hij het licht van deze wereld kan zien; 10 maar wanneer iemand bij nacht loopt, stoot hij zich, omdat het licht niet in hem is. 11 Zo sprak Hij en daarna zeide Hij tot hen: Lazarus, onze vriend, is ingeslapen, maar Ik ga daarheen om hem uit de slaap te wekken. 12 De discipelen zeiden dan tot Hem: Here, als hij slaapt, zal hij herstellen. 13 Doch Jezus had het bedoeld van zijn dood; zij echter meenden, dat Hij het van de rust van de slaap bedoelde. 14 Toen zeide Jezus ronduit tot hen: Lazarus is gestorven, 15 en het verblijdt Mij om u, dat Ik daar niet geweest ben, opdat gij tot geloof komt; maar laten wij tot hem gaan. 16 Tomas dan, genaamd Didymus, zeide tot zijn medediscipelen: Laten wij ook gaan om met Hem te sterven.. 14:1-111 Uw hart worde niet ontroerd; gij gelooft in God, gelooft ook in Mij. 2 In het huis mijns Vaders zijn vele woningen - anders zou Ik het u gezegd hebben - want Ik ga heen om u plaats te bereiden; 3 en wanneer Ik heengegaan ben en u plaats bereid heb, kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat ook gij zijn moogt, waar Ik ben. 4 En waar Ik heenga, daarheen weet gij de weg. 5 Tomas zeide tot Hem: Here, wij weten niet, waar Gij heengaat; hoe weten wij dan de weg? 6 Jezus zeide tot hem: Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij. 7 Indien gij Mij kendet, zoudt gij ook mijn Vader gekend hebben. Van nu aan kent gij Hem en hebt gij Hem gezien. 8 Filippus zeide tot Hem: Here, toon ons de Vader en het is ons genoeg. 9 Jezus zeide tot hem: Ben Ik zolang bij u, Filippus, en kent gij Mij niet? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien; hoe zegt gij dan: Toon ons de Vader? 10 Gelooft gij niet, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? De woorden, die Ik tot u spreek, zeg Ik uit Mijzelf niet; maar de Vader, die in Mij blijft, doet zijn werken. 11 Gelooft Mij, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is: of anders, gelooft om de werken zelf.
Gebed
Collecte
ZingenPsalm 119:36-3836 't Is goed voor mij, verdrukt te zijn geweest,
Opdat ik dus Uw Godd'lijk recht zou leren;
Sinds heeft mijn hart voor hovaardij gevreesd.
Ai, doe mij steeds Uw wil als heilig eren;
Ver boven goud en zilver, en wat meest
Den mens bekoort, zal ik Uw wet waarderen.

37 Uw hand heeft mij gemaakt en toebereid;
Ai, maak mij ook verstandig in Uw wetten;
Zo leer ik Uw geboôn en heiligheid.
Al wie U vreest, zal op mijn heilstaat letten,
Verheugd, dat ik, door Uwe hand geleid,
Niet vrucht'loos op uw woord mijn hoop mocht zetten.

38 Ik weet, o HEER, dat Uw gerichten zijn
Gerechtigheid, en Gij mij liet verdrukken
Uit enk'le trouw. Och, dat Uw gunst verschijn',
Om mij uit angst en nijpend leed te rukken!
Troost mij, Uw knecht, die nu angstvallig kwijn;
Mij is die troost beloofd in ongelukken.

TekstJohannes 20:24-2924 En Tomas, een der twaalven, genaamd Didymus, was niet met hen, toen Jezus daar kwam. 25 De andere discipelen dan zeiden tot hem: Wij hebben de Here gezien! Maar hij zeide tot hen: Indien ik in zijn handen niet zie het teken der nagels en mijn vinger niet steek in de plaats der nagels en mijn hand niet steek in zijn zijde, zal ik geenszins geloven. 26 En na acht dagen waren zijn discipelen weer in het huis en Tomas met hen. Jezus kwam, terwijl de deuren gesloten waren, en Hij stond in hun midden en zeide: Vrede zij u! 27 Daarna zeide Hij tot Tomas: Breng uw vinger hier en zie mijn handen en breng uw hand en steek die in mijn zijde, en wees niet ongelovig, maar gelovig. 28 Tomas antwoordde en zeide tot Hem: Mijn Here en mijn God! 29 Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, hebt gij geloofd? Zalig zij, die niet gezien hebben en toch geloven.
Preek
ZingenPsalm 23:22 Ik vrees niet, neen, schoon ik door duistre dalen;
In doodsgevaar, bekommerd om moest dwalen,
Gij blijft mij bij in alle tegenspoeden;
Uw stok en staf zal mij altoos behoeden.
Gij troost mijn ziel, en richt, in mededogen,
De tafel aan, voor mijner haat'ren ogen.

Dankgebed
ZingenPsalm 108:1,21 Mijn hart, o Hemelmajesteit,
Is tot Uw dienst en lof bereid.
'k Zal zingen voor den Opperheer;
'k Zal psalmen zingen tot Zijn eer.
Gij, zachte harp, gij schelle luit,
Waakt op; dat niets uw klanken stuit';
'k Zal in den dageraad ontwaken,
En met gezang mijn God genaken.

2 Ik zal, o HEER, Uw wonderdaân,
Uw roem den volken doen verstaan;
Want Uwe goedertierenheid
Is tot de heem'len uitgebreid;
Uw waarheid heeft noch paal noch perk,
Maar streeft tot aan het hoogste zwerk.
Verhef U boven 's hemels kringen,
En leer al d' aard' Uw grootheid zingen.

ZingenPsalm 25:3,53 Denk aan 't vaderlijk meêdogen,
HEER, waarop ik biddend pleit;
Milde handen, vriend'lijk' ogen,
Zijn bij U van eeuwigheid.
Sla de zonden nimmer ga,
Die mijn jonkheid heeft bedreven;
Denk aan mij toch in genâ,
Om Uw goedheid eer te geven.

5 Lout're goedheid, liefdekoorden,
Waarheid zijn des HEEREN paân
Hun, die Zijn verbond en woorden,
Als hun schatten, gadeslaan.
Wil mij, Uwen naam ter eer;
Al mijn euveldaân vergeven!
Ik heb tegen U, o HEER,
Zwaar en menigmaal misdreven.

Belijdenis
ZingenPsalm 45:1,31 Mijn hart, vervuld met heilbespiegelingen,
Zal 't schoonste lied van enen Koning zingen;
Terwijl de Geest mijn gladde tonge drijft;
Is z' als de pen van een, die vaardig schrijft.
Beminlijk Vorst, uw schoonheid hoog te loven,
Gaat al het schoon der mensen ver te boven;
Genâ is op uw lippen uitgestort,
Dies G' eeuwiglijk van God gezegend wordt.

3 Uw pijlen, fel van uwen boog gedreven,
Zijn scherp, en doen gehele volken beven;
Zij vellen neer, wat uw vermogen tart,
En dringen diep in 's vijands wreev'lig hart.
Gij zult, o God, in eeuwigheid bekleden,
Den vasten troon van uw gerechtigheden;
De rijksstaf, dien uw hoge Majesteit
In 't Godsrijk zwaait, heerst met rechtmatigheid.

LezenJeremia 23:1-61 Wee de herders, die de schapen welke Ik weid, verderven en verstrooien, luidt het woord des Heren. 2 Daarom, zo zegt de Here, de God van Israël, tot de herders die mijn volk weiden: Gij verstrooit en verstoot mijn schapen, en zoekt ze niet op; zie, Ik bezoek aan u de boosheid uwer handelingen, luidt het woord des Heren. 3 En Ik zal de rest van mijn schapen verzamelen uit al de landen waarheen Ik ze heb verdreven, en Ik zal ze doen wederkeren naar hun weiden, en zij zullen vruchtbaar zijn en zich vermeerderen. 4 Ook zal Ik over hen herders verwekken om hen te weiden, en zij zullen vrees noch schrik meer hebben, en zij zullen niet gemist worden, luidt het woord des Heren. 5 Zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat Ik aan David een rechtvaardige Spruit zal verwekken; die zal als koning regeren en verstandig handelen, die zal recht en gerechtigheid doen in het land. 6 In zijn dagen zal Juda behouden worden en Israël veilig wonen; en dit is zijn naam, waarmede men hem zal noemen: de Here onze gerechtigheid.
LezenLucas 1:26-4526 In de zesde maand nu werd de engel Gabriël van God gezonden naar een stad in Galilea, genaamd Nazaret, 27 tot een maagd, die ondertrouwd was met een man, genaamd Jozef, uit het huis van David, en de naam der maagd was Maria. 28 En toen hij bij haar binnengekomen was, zeide hij: Wees gegroet, gij begenadigde, de Here is met u. 29 Zij ontroerde bij dat woord en overlegde, welke de betekenis van die groet mocht zijn. 30 En de engel zeide tot haar: Wees niet bevreesd, Maria; want gij hebt genade gevonden bij God. 31 En zie, gij zult zwanger worden en een zoon baren, en gij zult Hem de naam Jezus geven. 32 Deze zal groot zijn en Zoon des Allerhoogsten genoemd worden, en de Here God zal Hem de troon van zijn vader David geven, 33 en Hij zal als koning over het huis van Jakob heersen tot in eeuwigheid, en zijn koningschap zal geen einde nemen. 34 En Maria zeide tot de engel: Hoe zal dat geschieden, daar ik geen omgang met een man heb? 35 En de engel antwoordde en zeide tot haar: De heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom zal ook het heilige, dat verwekt wordt, Zoon Gods genoemd worden. 36 En zie, Elisabet, uw verwante, is eveneens zwanger van een zoon in haar ouderdom en dit is reeds de zesde maand voor haar, die onvruchtbaar heette. 37 Want geen woord, dat van God komt, zal krachteloos wezen. 38 En Maria zeide: Zie, de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord. En de engel ging van haar heen. 39 Maria dan maakte zich op in die dagen en reisde met spoed naar het bergland, naar een stad van Juda. 40 En zij ging het huis van Zacharias binnen en groette Elisabet. 41 En toen Elisabet de groet van Maria hoorde, geschiedde het, dat het kind opsprong in haar schoot, en Elisabet werd vervuld met de heilige Geest. 42 En zij riep uit met luider stem en sprak: Gezegend zijt gij onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van uw schoot. 43 En waaraan heb ik dit te danken, dat de moeder mijns Heren tot mij komt? 44 Want zie, toen het geluid van uw groet in mijn oren klonk, sprong het kind van vreugde op in mijn schoot. 45 En zalig is zij, die geloofd heeft, want wat vanwege de Here tot haar gezegd is, zal volbracht worden.
Gebed
Collecte
ZingenPsalm 89:2,8,152 "Ik heb", dit was Uw taal, "een vast verbond gemaakt
Met Mijnen gunsteling, dien steeds Mijn oog bewaakt;
Ik heb aan Mijnen knecht, aan Mijnen uitverkoren',
Aan David, in Mijn gunst, met enen eed gezworen:
Ik zal van kind tot kind, tot aan het eind der dagen,
Uw zaad bevestigen, en uwen rijkstroon schragen."

8 Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht;
Uw vrije gunst alleen wordt d' ere toegebracht;
Wij steken 't hoofd omhoog en zullen d' eerkroon dragen,
Door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen;
Want God is ons ten schild in 't strijdperk van dit leven,
En onze Koning is van Isrels God gegeven.

15 "'k Heb eens gezworen bij Mijn eigen heiligheid:
Zo Ik aan David lieg', zo hem Mijn woord misleid'!
Zijn zaad zal eeuwig zijn; zijn troon zal heerlijk pralen,
Zo duurzaam als de zon, zo glansrijk als haar stralen;
Bevestigd als de maan; en aan des hemels bogen
Staat Mijn getuige trouw te schitt'ren in elks ogen.".

CatechismusZondag 1435 Wat is dat gezegd: Die ontvangen is van den Heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria?
Dat de eeuwige Zone Gods, Die waarachtig en eeuwig God is en blijft, ware menselijke natuur, uit het vlees en bloed der maagd Maria, door de werking des Heiligen Geestes, aangenomen heeft, opdat Hij ook het ware zaad Davids zij, Zijn broederen in alles gelijk, uitgenomen de zonde.

36 Wat nuttigheid verkrijgt gij door de heilige ontvangenis en geboorte van Christus?
Dat Hij onze Middelaar is, en met Zijn onschuld en volkomen heiligheid mijn zonde, waarin ik ontvangen en geboren ben, voor Gods aangezicht bedekt.
Preek
ZingenGezang 10:2,32 'k Lag machteloos gebonden,
Gij komt en maakt mij vrij;
ik was bevlekt met zonden,
Gij komt en reinigt mij
Het leven was mij sterven,
tot Gij mij op deedt staan;
Gij doet mij schatten erven,
die nimmermeer vergaan.

3 Wat deed uit 's hemels zalen,
o Heer de heerlijkheên!
Op aard' u nederdalen?
Uw grote liefd' alleen,
uw eindeloos erbarmen
met onzen groten nood,
dat als met zeeg'nend armen
en reddend ons omsloot.

Dankgebed
ZingenGezang 18:3,43 Lof zij het Lam, Gods Metgezel,
uit Davids zaad, d' Immanuel!
God, in het vlees verschenen!
In Hem, die wederkomen zal,
in Hem aanbidde 't gans heelal
Jehova den Drie-enen!

4 Aanbidt den Vader in het Woord!
Aanbidt den Zoon, aan 't kruis doorboord
Aanbidt den Geest uit beiden!
Van zijn gemeenschap, zijn gena,
zijn liefd' en trouw, Halleluja!
Zal ons geen schepsel scheiden.