Psalm 13

13:1 Hoe lang, o HEER, mijn toeverlaat,
Vergeet Gij mijnen jammerstaat?
Hoe lang zult Gij, in mijn ellenden,
Van mij Uw vriend'lijk aanschijn wen-den?
Daar al mijn moed en kracht vergaat?

13:2 Hoe lang zal ik, door tegenheên,
In 't hart vergeefs ontwerpen smeên;
En vrucht'loos schreien ganse dagen?
Hoe lang zal mij mijn vijand pla-gen,
En mij verachtelijk vertreên?

13:3 Aanschouw mijn ramp, verhoor mij, HEER;
Ai, zie op al mijn lijden neer;
Verlicht, mijn God, verlicht mijn ogen,
En laat Uw goedheid niet gedo-gen,
Dat mij de slaap des doods verteer'.

13:4 Opdat de vijand, die mij haat,
Niet juich' in mijn bedrukten staat,
Mij nooit van God verlaten noeme,
Noch in mijn wank'len zich beroe-me,
Dat mij hun overmacht verslaat.

13:5 Maar, in dit smartelijk verdriet,
Mistrouwt mijn hart Uw goedheid niet;
Neen, 't zal zich in Uw heil verblijden.
Ik zal den HEER mijn lofzang wij-den,
Die mij genadig bijstand biedt.