134:1 Looft, looft nu aller heren HEER,
Gij zijne knechten, geeft Hem eer;
Gij, die des nachts Zijn huis bewaakt,
En voor Zijn dienst in ijver blaakt.
134:2 Heft uwe handen naar omhoog,
Slaat naar het Heiligdom uw oog,
En knielt eerbiedig voor Hem neer;
Looft, looft nu aller heren HEER.
134:3 Dat 's HEEREN zegen op u daal';
Zijn gunst uit Sion u bestraal';
Hij schiep 't heelal, Zijn naam ter eer;
Looft, looft dan aller heren HEER.