liturgie
5 oktober10.30 uur15.00 uur

10.30 uur15.00 uur

ZingenPsalm 122:1,21 Ik ben verblijd, wanneer men mij
Godvruchtig opwekt: "Zie, wij staan
Gereed, om naar Gods huis te gaan;
Kom, ga met ons en doe als wij."
Jeruzalem, dat ik bemin,
Wij treden uwe poorten in;
Daar staan, o Godsstad, onze voeten.
Jeruzalem is wèl gebouwd,
Wel saâmgevoegd: wie haar beschouwt,
Zal haar voor 's Bouwheers kunstwerk groeten.

2 De stammen, naar Gods naam genoemd,
Gaan derwaarts op; waar elk zich buigt
Naar d' ark, die van Gods gunst getuigt;
Waar elk Zijn naam belijdt en roemt;
Want d' achtb're zetel van 't gericht
Is daar voor Davids huis gesticht;
De rechterstoelen staan daar binnen.
Bidt, met een algemene stem,
Om vrede voor Jeruzalem.
Het ga hun wèl, die u beminnen.

Wet
ZingenPsalm 119:33 Och, schonkt Gij mij de hulp van Uwen Geest!
Mocht die mij op mijn paân ten leidsman strekken!
'k Hield dan Uw wet, dan leefd' ik onbevreesd;
Dan zou geen schaamt' mijn aangezicht bedekken,
Wanneer ik steeds opmerkend waar' geweest,
Hoe Uw geboôn mij tot Uw liefde wekken.

LezenMicha 4:1-81 En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des Heren vaststaan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. En volkeren zullen derwaarts heenstromen, 2 en vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg des Heren, naar het huis van de God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en des Heren woord uit Jeruzalem. 3 En Hij zal richten tussen vele volkeren en rechtspreken over machtige natiën tot in verre landen. Dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen; geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren. 4 Maar zij zullen zitten, een ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgeboom, zonder dat iemand hen opschrikt; want de mond van de Here der heerscharen heeft het gesproken. 5 Want alle volkeren wandelen elk in de naam van zijn god, maar wij zullen wandelen in de naam van de Here, onze God, voor altoos en immer. 6 Te dien dage, luidt het woord des Heren, zal Ik het kreupele verzamelen en het verstrooide bijeenbrengen, en degenen over wie Ik kwaad heb doen komen. 7 En Ik zal het kreupele stellen tot een overblijfsel en het verdrevene tot een machtig volk, en de Here zal Koning over hen zijn op de berg Sion, van nu aan tot in eeuwigheid. 8 En gij, Migdal-Eder, Ofel der dochter Sions, tot u zal genaken en komen de heerschappij van voorheen, het koningschap der dochter van Jeruzalem.
LezenJohannes 14:15-2615 Wanneer gij Mij liefhebt, zult gij mijn geboden bewaren. 16 En Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een andere Trooster geven om tot in eeuwigheid bij u te zijn, 17 de Geest der waarheid, die de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet; maar gij kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn. 18 Ik zal u niet als wezen achterlaten. Ik kom tot u. 19 Nog een korte tijd en de wereld ziet Mij niet meer, maar gij ziet Mij, want Ik leef en gij zult leven. 20 Te dien dage zult gij weten, dat Ik in mijn Vader ben en gij in Mij en Ik in u. 21 Wie mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het, die Mij liefheeft; en wie Mij liefheeft, zal geliefd worden door mijn Vader en Ik zal hem liefhebben en Mijzelf aan hem openbaren. 22 Judas, niet Iskariot, zeide tot Hem: Here, en hoe komt het, dat Gij Uzelf aan ons zult openbaren en niet aan de wereld? 23 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Indien iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord bewaren en mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en bij hem wonen. 24 Wie Mij niet liefheeft bewaart mijn woorden niet; en het woord, dat gij hoort, is niet van Mij, maar van de Vader, die Mij gezonden heeft. 25 Dit heb Ik tot u gesproken, terwijl Ik nog bij u verblijf; 26 maar de Trooster, de heilige Geest, die de Vader zenden zal in mijn naam, die zal u alles leren en u te binnen brengen al wat Ik u gezegd heb.
Gebed
Collecte
ZingenPsalm 22:13,14,1613 Ik loof eerlang U in een grote schaar,
En, wat ik U beloofd' in 't heetst gevaar,
Betaal ik, op het heilig dankaltaar,
Bij die U vrezen,
't Zachtmoedig volk zal rijk verzadigd wezen,
Ten dis geleid.
Wie God zoekt, zal Hem prijzen.
Zo leev' Uw hart, door 's hemels gunstbewijzen,
In eeuwigheid!

14 Eerlang gedenkt hieraan het wereldrond;
Haast wendt het zich tot God met hart en mond;
En, waar men ooit de wildste volken vond,
Zal God ontvangen
Aanbidding, eer en dankb're lofgezangen.
Want Hij regeert,
En zal Zijn almacht tonen;
Hij heerst, zover de blindste heid'nen wonen,
Tot Hem bekeerd.

16 Zij komen aan, door Godd'lijk licht geleid,
Om 't nakroost, dat den HEER wordt toebereid,
Te melden 't heil van Zijn gerechtigheid
En grote daden.

TekstHandelingen 1:4-84 En terwijl Hij met hen aanzat, gebood Hij hun Jeruzalem niet te verlaten, maar te blijven wachten op de belofte van de Vader, die gij (zeide Hij) van Mij gehoord hebt. 5 Want Johannes doopte met water, maar gij zult met de heilige Geest gedoopt worden, niet vele dagen na deze. 6 Zij dan, die daar bijeengekomen waren, vroegen Hem en zeiden: Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël? 7 Hij zeide tot hen: Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft, 8 maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de heilige Geest over u komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde.
Preek
ZingenGezang 5:3,93 Uw koninkrijk koom' toch, o HEER'!
Ai, werp den troon des satans neer!
Regeer ons door Uw Geest en Woord;
Uw lof word' eens alom gehoord,
En d' aarde met Uw vrees vervuld,
Totdat G' Uw rijk volmaken zult.

9 Want Uw is 't Koninkrijk, o HEER',
Uw is de kracht, Uw is al d'eer!
U, die ons helpen wilt en kunt,
Die in Uw Zoon verhoring gunt,
Die door Uw Geest ons troost en leidt,
U zij de lof in eeuwigheid.

Dankgebed
ZingenPsalm 87:1,4,51 Zijn grondslag, zijn onwrikb're vastigheden
Heeft God gelegd op bergen, Hem gewijd;
De HEER, die Zich in Sions heil verblijdt,
Bemint het meer dan alle Jakobs steden.

4 God zal ze zelf bevestigen en schragen,
En op Zijn rol, waar Hij de volken schrijft,
Hen tellen, als in Isrel ingelijfd,
En doen den naam van Sions kind'ren dragen.

5 Dan wordt mijn naam met lofgejuich geprezen;
Dan zullen daar de blijde zangers staan,
De speelliên op de harp en cimbel slaan,
En binnen u al mijn fonteinen wezen.

ZingenPsalm 24:2,32 Wie klimt den berg des HEEREN op?
Wie zal dien Godgewijden top,
Voor 't oog van Sions God, betreden?
De man, die, rein van hart en hand,
Zich niet aan ijdelheid verpandt,
En geen bedrog pleegt in zijn eden.

3 Die zal, door 's HEEREN gunst geleid,
En zegen en gerechtigheid
Van God, den God zijns heils, ontvangen.
Dit 's Jakob, dit is 't vroom geslacht,
Dat naar God vraagt, Zijn wet betracht,
En zoekt Zijn aanschijn met verlangen.

Belijdenis
ZingenPsalm 107:1616 Laat zulken eer bewijzen
Aan 's HEEREN gunst en macht
En al Zijn wond'ren prijzen,
Voor 't menselijk geslacht;
En, dankbaar, bij 't gemeen,
God hun Verlosser noemen,
En bij 's lands Overheên
Zijn naam en deugden roemen.

Lezen1 Koningen 17:1-18:151 Toen zeide de Tisbiet Elia, uit Tisbe in Gilead, tot Achab: Zo waar de Here, de God van Israël, leeft, in wiens dienst ik sta, er zal deze jaren geen dauw of regen zijn, tenzij dan op mijn woord. 2 Daarna kwam het woord des Heren tot hem: 3 Ga vanhier, wend u oostwaarts en verberg u bij de beek Kerit, die in de Jordaan uitmondt. 4 Gij kunt uit de beek drinken, en Ik heb de raven geboden u daar van spijze te voorzien. 5 Daarop ging hij heen en deed naar het woord des Heren; hij ging verblijf houden bij de beek Kerit, die in de Jordaan uitmondt. 6 De raven brachten hem des morgens brood en vlees, en des avonds brood en vlees, en hij dronk uit de beek. 7 Doch na verloop van tijd droogde de beek uit, omdat er geen regen in het land gevallen was. 8 Toen kwam het woord des Heren tot hem: 9 Maak u gereed, ga naar Sarefat, dat aan Sidon behoort, en houd daar verblijf. Zie, Ik heb daar een weduwe geboden u te verzorgen. 10 Daarop maakte hij zich gereed en ging naar Sarefat. Toen hij bij de stadspoort kwam, zie, daar was een weduwe bezig hout te sprokkelen. Hij riep haar toe en zeide: Haal mij toch in een kruik een weinig water, opdat ik drinke. 11 Toen zij het ging halen, riep hij haar na en zeide: Breng mij ook een bete broods mee. 12 Daarop zeide zij: Zo waar de Here, uw God, leeft, ik heb geen broodkoek, maar enkel een handvol meel in de pot en een weinig olie in de kruik. En zie, ik ben bezig een paar stukken hout te sprokkelen. Dan wil ik het thuis voor mij en mijn zoon gaan bereiden, en als wij het gegeten hebben, moeten wij maar sterven. 13 Doch Elia zeide tot haar: Vrees niet, ga het thuis bereiden, zoals gij gezegd hebt, doch bereid mij daarvan eerst een kleine koek en breng mij die hier; voor u en uw zoon kunt gij het later bereiden. 14 Want zo zegt de Here, de God van Israël: Het meel in de pot zal niet opraken, en de olie in de kruik zal niet ontbreken tot op de dag, waarop de Here regen op de aardbodem geven zal. 15 Daarop ging zij heen en deed, zoals Elia gezegd had, en een tijdlang at zij, evenals hij, en haar huis. 16 Het meel in de pot raakte niet op, en de olie in de kruik ontbrak niet, naar het woord des Heren, dat Hij door de dienst van Elia gesproken had. 17 Na deze gebeurtenissen werd de zoon van de vrouw des huizes ziek: ja, zijn ziekte werd zeer hevig, totdat er geen adem in hem overbleef. 18 Toen zeide zij tot Elia: Hoe heb ik het met u, man Gods? Gij hebt bij mij intrek genomen om mijn ongerechtigheid in herinnering te brengen, en te maken, dat mijn zoon sterft. 19 Daarop zeide hij tot haar: Geef mij uw zoon. Toen nam hij hem uit haar schoot, droeg hem naar het bovenvertrek, waar hij verblijf hield, en legde hem op zijn bed. 20 Daarop riep hij tot de Here en zeide: Here, mijn God! Doet Gij zelfs de weduwe, bij wie ik als vreemdeling vertoef, het onheil aan, haar zoon te laten sterven? 21 Toen strekte hij zich driemaal uit bovenop het kind en riep tot de Here en zeide: Here, mijn God! Laat toch de ziel van dit kind in hem terugkeren. 22 En de Here hoorde naar de stem van Elia, en de ziel van het kind keerde in hem terug, zodat het levend werd. 23 Toen nam Elia het kind, droeg het uit het bovenvertrek naar beneden in huis en gaf het aan zijn moeder. En Elia zeide: Zie, uw zoon leeft. 24 Daarop zeide de vrouw tot Elia: Thans weet ik, dat gij een man Gods zijt, en dat het woord des Heren in uw mond waarheid is. 1 Toen er geruime tijd verstreken was, kwam in het derde jaar het woord des Heren tot Elia: Ga heen, vertoon u aan Achab, want Ik wil regen op de aardbodem geven. 2 En Elia ging heen om zich aan Achab te vertonen. De honger nu was sterk in Samaria. 3 Daarom had Achab de hofmaarschalk Obadja ontboden. Obadja was iemand, die de Here zeer vreesde. 4 Toen Izebel de profeten des Heren uitroeide, had Obadja honderd profeten genomen en hen, vijftig bij vijftig, in een spelonk verborgen en met brood en water verzorgd. 5 En Achab zeide tot Obadja: Trek het land door naar alle waterbronnen en naar alle beken; misschien zullen wij gras vinden, zodat wij paarden en muildieren in het leven kunnen houden en geen deel van het vee behoeven af te maken. 6 En zij verdeelden onderling het land om erin rond te trekken. Achab ging afzonderlijk de ene kant uit en Obadja de andere kant. 7 Terwijl Obadja op weg was, zie, daar kwam Elia hem tegemoet. Toen hij hem herkende, wierp hij zich op zijn aangezicht en sprak: Zijt gij daar, mijn heer Elia? 8 En hij zeide tot hem: Ja, ga heen, zeg tot uw heer: Elia is er. 9 Toen zeide hij: Wat heb ik misdaan, dat gij uw knecht wilt overleveren in de macht van Achab om mij te doden? 10 Zo waar de Here, uw God, leeft, er is geen volk of koninkrijk, waar mijn heer niet naar u heeft laten zoeken. En zeide men: hij is er niet, dan liet hij dat koninkrijk of dat volk zweren, dat men u niet kon vinden. 11 En nu zegt gij: ga heen, zeg tot uw heer: Elia is er. 12 Nu moest het eens gebeuren, terwijl ik van u wegga, dat de Geest des Heren u wegnam, ik weet niet waarheen. Als ik dan aan Achab bericht zou brengen en hij vond u niet, dan zou hij mij doden, terwijl uw knecht nog wel van zijn jeugd af de Here vreest. 13 Is het mijn heer niet meegedeeld, wat ik gedaan heb, toen Izebel de profeten des Heren doodde? Toen heb ik van de profeten des Heren honderd man verborgen, vijftig bij vijftig in een spelonk, en ik heb hen met brood en water verzorgd. 14 Hoe kunt gij dan nu zeggen: Ga heen, zeg tot uw heer: Elia is er? Hij zou mij doden. 15 Daarop zeide Elia: Zo waar de Here der heerscharen leeft, in wiens dienst ik sta, heden zal ik mij aan hem vertonen.
Gebed
Collecte
ZingenPsalm 12:1-51 Behoud, o HEER, wil ons te hulpe komen,
Daar 't volk ontbreekt, dat liefd' en vreê betracht.
De trouw bezwijkt, en 't klein getal der vromen
Nog kleiner wordt in 't menselijk geslacht.

2 't Is al bedrog en valsheid, wat zij spreken;
De vleierij, een bron van bitt're smart,
Glijdt van de tong als vloeiend' oliebeken;
Zij spreken niet dan met een dubbel hart.

3 De HEER, Die 't waar' van 't vals' kan onderscheîen,
En 's mensen hart, hoe listig ook, doorziet,
Snij' spoedig af de lippen, die ons vleien,
De trotse tong, wier grootspraak elk verdriet.

4 Die zeggen: "Wij, wij zullen zegepralen
Met onze tong, zij staat in ons geweld;
Wat oppermacht zet onze lippen palen?
Wie is de HEER, die ons de wetten stelt?"

5 "Omdat Mijn volk verwoest wordt en verdreven;
Omdat het kermt, nooddruftig treurt, en zucht;
Zal Ik ", zegt God, "Mij nu ter hulp begeven;
En drijven, die hen aanblaast, op de vlucht.".

CatechismusZondag 37101 Maar mag men ook godzaliglijk bij den Naam Gods een eed zweren?
Ja, als het de overheid van haar onderdanen of anderszins ook de nood vordert, om trouw en waarheid daardoor te bevestigen, en dat tot Gods eer en des naasten heil; want zulk eedzweren is in Gods Woord gegrond, en daarom ook van de heiligen in het Oude en Nieuwe Testament recht gebruikt geweest.

102 Mag men ook bij de heiligen, of bij enige andere schepselen, een eed zweren?
Neen; want een rechten eed zweren is God aanroepen, dat Hij, als Die alleen het hart kent, der waarheid getuigenis wil geven, en mij straffe, indien ik valselijk zweer; welke eer aan geen schepsel toebehoort.
Preek
ZingenPsalm 132:1,2,71 Gedenk aan David, aan zijn leed;
Gedenk den duur gezworen eed,
Dien hij, o HEER, U plechtig deed;
Dien eed, waarmee zijn hart en mond
Aan Jakobs God zich dus verbond:

2 "Zo ik in mijne woning treê,
Of klimm' op mijne legersteê;
Zo ik ter nachtrust ga in vreê,
Zo ik de sluim'ring zelfs geheng',
Totdat ik dezen eed volbreng':"

7 Tot staving van de waarheid, deed
De HEER, die van geen wank'len weet,
Aan David enen duren eed:
"Ik zal", dus sprak Hij, "uwen Zoon
Eens zetten op uw glorietroon.".

Dankgebed
ZingenPsalm 100:1,3,41 Juich, aarde, juich alom den HEER;
Dient God met blijdschap, geeft Hem eer;
Komt, nadert voor Zijn aangezicht;
Zingt Hem een vrolijk lofgedicht.

3 Gaat tot Zijn poorten in met lof,
Met lofzang in Zijn heilig hof;
Looft Hem aldaar met hart en stem;
Prijst Zijnen naam, verheerlijkt Hem.

4 Want goedertieren is de HEER;
Zijn goedheid eindigt nimmermeer;
Zijn trouw en waarheid houdt haar kracht
Tot in het laatste nageslacht.


Paginahulpmiddelen