Zingen | Psalm 113:1-31 Gij 's HEEREN knechten, looft den HEER;
Looft Zijnen naam, verbreidt Zijn eer;
De naam des HEEREN zij geprezen;
Zijn roem zij door 't heelal verbreid,
Van nu tot in all' eeuwigheid;
Men loov' 't aanbidd'lijk Opperwezen.
2 Van waar de zon in 't oosten straalt,
Tot waar z' in 't westen nederdaalt,
Zij 's HEEREN name lof gegeven.
De HEER is boven 't heidendom;
Zijn heerlijkheid, bekend alom,
Is boven zon en maan verheven.
3 Wie is gelijk aan onzen HEER?
Aan God, die, tot Zijn eeuwig' eer,
Zijn troon gevest heeft in den hemel?
Die, daar Hij 't wereldrond gebiedt,
Van Zijnen hogen zetel ziet
Op 't laag en nietig aards gewemel?
 |
Belijdenis | |
Zingen | Psalm 113:4,54 Wie is aan onzen God gelijk?
Die armen opricht uit het slijk;
Nooddruftigen, van elk verstoten,
Goedgunstig opheft uit het stof,
En hen, verrijkt met eer en lof,
Naast prinsen plaatst en wereldgroten?
5 Wie roemt niet 's HEEREN wond're trouw,
Die mildelijk d' onvruchtb're vrouw,
Op hare beê, een blijde moeder
Van liev' en frisse telgen maakt,
En dus voor aller welzijn waakt?
Men loov' den groten Albehoeder!
 |
Lezen | Psalm 331 Jubelt, gij rechtvaardigen, in de Here, een lofzang betaamt de oprechten. 2 Looft de Here met de citer, psalmzingt Hem met de tiensnarige harp. 3 Zingt Hem een nieuw lied, speelt schoon op de snaren onder geschal. 4 Want des Heren woord is waarachtig, al zijn werk geschiedt in trouw; 5 Hij heeft gerechtigheid en recht lief, de aarde is vol van de goedertierenheid des Heren. 6 Door het woord des Heren zijn de hemelen gemaakt, door de adem van zijn mond al hun heer. 7 Hij verzamelt het water der zee als een dam, Hij legt watervloeden in schatkamers op. 8 De ganse aarde vreze voor de Here, al de bewoners der wereld moeten voor Hem ontzag hebben. 9 Want Hij sprak en het was er, Hij gebood en het stond er. 10 De Here verbreekt de raad der volken, Hij verijdelt de gedachten der natiën; 11 de raad des Heren houdt eeuwig stand, de gedachten zijns harten van geslacht tot geslacht. 12 Welzalig het volk, welks God de Here is, de natie, die Hij Zich ten erfdeel koos. 13 De Here schouwt uit de hemel, Hij slaat alle mensenkinderen gade; 14 uit zijn woonplaats ziet Hij naar alle bewoners der aarde, 15 Hij, die hun aller harten vormt, die al hun werken doorgrondt. 16 Geen koning wordt behouden door een machtig leger, geen held wordt gered door geweldige kracht; 17 het paard faalt ter overwinning, en doet niet ontkomen door zijn geweldige sterkte. 18 Zie, des Heren oog is op hen die Hem vrezen, die op zijn goedertierenheid hopen, 19 om hun ziel van de dood te redden, en hen in het leven te houden in hongersnood. 20 Onze ziel verwacht de Here, Hij is onze hulp en ons schild. 21 Ja, in Hem verheugt zich ons hart, ja, op zijn heilige naam vertrouwen wij. 22 Uw goedertierenheid, Here, zij over ons, gelijk wij op U hopen. |
Gebed | |
Collecte | |
Zingen | Psalm 33:5,6,85 Geen ding geschiedt er ooit gewisser,
Dan 't hoog bevel van 's HEEREN mond:
Zijn Godd'lijk' almacht spreekt, en 't is er,
Zijn wil gebiedt, en 't wordt terstond.
Schoon de heid'nen samen
List op list beramen,
God verbreekt hun raad;
Schoon de mogendheden
Snood' ontwerpen smeden,
Hij belacht haar haat.
6 Maar d' altoos wijze raad des HEEREN
Houdt eeuwig stand, heeft altoos kracht;
Niets kan Zijn hoog besluit ooit keren;
't Blijft van geslachte tot geslacht.
Zalig moet men noemen,
Die hun Maker roemen
Als hun HEER en God;
't Volk, door Hem tevoren
Gunstig uitverkoren
Tot Zijn erv' en lot.
8 't Is God, aan tijd noch plaats verbonden,
Wiens toezicht over alles gaat;
Die 't harte vormt en kan doorgronden;
Die aller werken gadeslaat.
Schilden, bogen, dolken,
Dapp're oorlogsvolken,
Wijsheid, moed noch kracht,
Kunnen ooit in 't strijden,
Enig vorst bevrijden,
Zonder 's HEEREN macht.
 |
Catechismus | Zondag 1027 Wat verstaat gij door de voorzienigheid Gods? De almachtige en alomtegenwoordige kracht Gods, door welke Hij hemel en aarde, mitsgaders alle schepselen, gelijk als met Zijn hand nog onderhoudt, en alzo regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede, en alle dingen, niet bij geval, maar van Zijn Vaderlijke hand ons toekomen.
28 Waartoe dient ons dat wij weten dat God alles geschapen heeft en nog door Zijn voorzienigheid onderhoudt? Dat wij in allen tegenspoed geduldig, in voorspoed dankbaar zijn mogen, en in alles dat ons nog toekomen kan, een goed toevoorzicht hebben op onzen getrouwen God en Vader, dat ons geen schepsel van Zijn liefde scheiden zal, aangezien alle schepselen alzo in Zijn hand zijn, dat zij tegen Zijn wil zich noch roeren, noch bewegen kunnen. |
Preek | |
Zingen | Psalm 127:1,21 Vergeefs op bouwen toegelegd;
Vergeefs, om 't huis voltooid te zien,
Gezwoegd, gezweet, o arbeidsliên,
Zo God Zijn hulp aan 't werk ontzegt.
Vergeefs, o wachters, is uw vlijt,
Zo God niet zelf de stad bevrijdt.
2 Vergeefs van 's morgens vroeg geslaafd
Tot 's avonds, en het brood der smart
Gegeten, met een angstig hart;
Vergeefs den gansen dag gedraafd;
God geeft het, hoe een ander schraap',
Dien Hij bemint, als in den slaap.
 |
Dankgebed | |
Zingen | Psalm 33:10,1110 Zijn machtig' arm beschermt de vromen,
En redt hun zielen van den dood;
Hij zal hen nimmer om doen komen
In duren tijd en hongersnood.
In de grootste smarten
Blijven onze harten
In den HEER gerust;
'k Zal Hem nooit vergeten,
Hem mijn Helper heten,
Al mijn hoop en lust.
11 Laat ons alom Zijn lof ontvouwen:
In Hem verblijdt zich ons gemoed,
Omdat wij op Zijn naam vertrouwen,
Dien Naam, zo heilig, groot en goed.
Goedertieren Vader,
Milde zegenader,
Stel Uw vriend'lijk hart,
Op Wiens gunst wij hopen,
Eeuwig voor ons open;
Weer steeds alle smart.
 |