liturgie

Dit is een oude revisie van het document!


23 maart10.30 uur15.00 uur

10.30 uur15.00 uur

ZingenPsalm 149:1,41 Looft, looft den HEER, dien, onbedwongen,
Een nieuw gezang zij toegezongen,
In 't midden Zijner gunstelingen,
Die Hem ter ere
zingen.
Dat Israël, met blijden klank,
Zijn milden Schepper loov' en dank';
Dat Sions kroost, met lofgejuich,
Zich voor zijn
Koning buig'.

4 Dus wil d' Almachtig', op hun smeken,
Door hen zich aan de heid'nen wreken;
Door hen de wreev'le volken straffen,
Elk loon naar werk ver
schaffen;
Hun koningen in ketens slaan;
Hun groten doen in boeien gaan,
En 't recht, gelijk 't beschreven staat,
Volvoeren
naar Zijn raad.

Wet
ZingenPsalm 28:2,32 Hoor naar mijn stem en kermend smeken,
Als ik mijn handen op zal steken
Naar d' aanspraakplaats, uw heil'ge woning.
Trek mij niet weg, o Opperkoning,
Met hen, wier argelistigheid,
In schijn van vrede, kwaad bereidt.

3 Doe 't kwade, bij hen ondernomen,
Op hen, naar hun verdiensten, komen;
Geef hun, opdat z' Uw hoogheid merken,
Naar hun verkeerd' en boze werken;
Dat Uw gestrenge geselroê
Hun, naar het recht, vergelding doe.

LezenDeuteronomium 17:14-2014 Wanneer gij gekomen zijt in het land dat de Here, uw God, u geven zal, dit in bezit genomen hebt en daarin woont, en gij dan zoudt zeggen: Ik wil een koning over mij aanstellen, zoals alle volken rondom mij hebben, 15 dan zult gij over u de koning aanstellen, die de Here, uw God, verkiezen zal; uit het midden van uw broeders zult gij een koning over u aanstellen; geen buitenlander, die uw broeder niet is, zult gij over u mogen aanstellen. 16 Maar hij zal niet veel paarden houden en het volk niet naar Egypte terugvoeren om zich veel paarden aan te schaffen; want de Here heeft tot u gezegd: Op deze weg zult gij nooit meer terugkeren. 17 Ook zal hij zich niet vele vrouwen nemen, opdat zijn hart niet afwijke; ook zal hij zich niet te veel zilver en goud vergaren. 18 Wanneer hij nu op de koninklijke troon gezeten is, dan zal hij voor zich een afschrift laten maken van deze wet, welke bij de levitische priesters berust. 19 Dat zal hij bij zich hebben en daarin zal hij lezen gedurende heel zijn leven om te leren de Here, zijn God, te vrezen door al de woorden van deze wet en al deze inzettingen naarstig te onderhouden, 20 opdat zijn hart zich niet verheffe boven zijn broeders, en hij van het gebod niet afwijke naar rechts of naar links, opdat hij lange tijd koning moge blijven, hijzelf en zijn zonen, te midden van Israël.
Lezen1 Samuël 81 Toen Samuël oud geworden was, stelde hij zijn zonen aan tot richters over Israël. 2 De naam van zijn eerstgeboren zoon was Joël, die van de tweede Abia; zij waren richters te Berseba. 3 Maar zijn zonen wandelden niet in zijn wegen; zij waren op winstbejag uit, namen geschenken aan en bogen het recht. 4 Daarom kwamen alle oudsten van Israël bijeen; zij gingen naar Samuël in Rama 5 en zeiden tot hem: Zie, gij zijt oud geworden en uw zonen wandelen niet in uw wegen; stel nu een koning over ons aan om ons te richten, als bij alle andere volken. 6 Toen zij zeiden: Geef ons een koning om ons te richten, mishaagde dat aan Samuël, en hij bad tot de Here. 7 De Here zeide tot Samuël: Luister naar het volk, in alles wat zij tot u zeggen, want niet ú hebben zij verworpen, maar Mij hebben zij verworpen, dat Ik geen koning over hen zou zijn. 8 Juist zoals zij gedaan hebben van de dag af, toen Ik hen uit Egypte leidde, tot op de huidige dag, dat zij Mij hebben verlaten en andere goden gediend, zó doen zij nu ook tegen u. 9 Nu dan, luister naar hen, maar waarschuw hen ernstig en zeg hun aan, hoe het optreden zal zijn van de koning die over hen regeren zal. 10 En Samuël sprak al de woorden des Heren tot het volk, dat hem om een koning gevraagd had 11 en hij zeide: Zo zal het optreden zijn van de koning die over u regeren zal: uw zonen zal hij nemen en hen dienst laten doen bij zijn wagens en bij zijn paarden, en zij zullen voor zijn wagen uit lopen; 12 hij zal hen aanstellen als oversten over duizend en oversten over vijftig; zij zullen zijn akkerland ploegen en zijn oogst binnenhalen; zijn wapens en wagentuig zullen zij vervaardigen. 13 Uw dochters zal hij nemen als zalfbereidsters, kooksters en baksters. 14 Verder zal hij van uw akkers, wijngaarden en olijftuinen de beste nemen en aan zijn dienaren geven; 15 van uw koren en de opbrengst van uw wijngaarden zal hij tienden nemen en aan zijn hovelingen en aan zijn dienaren geven. 16 Uw slaven, slavinnen, de beste van uw jonge mannen, en uw ezels zal hij nemen en gebruiken voor zijn werk. 17 Van uw kleinvee zal hij tienden nemen, en zelf zult gij hem tot slaven zijn. 18 Te dien dage zult gij jammeren over uw koning die gij u gekozen hebt, maar de Here zal u te dien dage niet antwoorden. 19 Het volk weigerde echter naar Samuël te luisteren en zij zeiden: Neen, toch moet er een koning over ons zijn; 20 dan zullen ook wij zijn als alle andere volken; onze koning zal ons richten, vóór ons uitrukken en onze oorlogen voeren. 21 Samuël hoorde al de woorden van het volk en bracht ze aan de Here over. 22 De Here zeide tot Samuël: Luister naar hen en stel een koning over hen aan. Toen zeide Samuël tot de mannen van Israël: Gaat heen, een ieder naar zijn stad.
Gebed
Collecte
ZingenPsalm 48:1,2,41 De HEER is groot; elk zing' Zijn lof
In Salems stad en tempelhof,
Waar onze God, bij zuiv're tonen
Op Zijnen heil'gen berg wil wonen.
Hoe schoon, hoe welgelegen,
Wat vreugd voor d' aard', wat zegen,
Is Sions berg! hoe groots, hoe blij,
Hoe heerlijk aan de noorderzij'!
Wie is 't, die niet de Godsstad roemt,
De stad des groten Konings noemt?

2 In haar paleizen vestigt God
Zijn troon, wordt daar erkend, een slot,
Een hoog vertrek voor 't volk te wezen;
Geen vorsten heeft men daar te vrezen.
Pas hadden zij, verbonden,
Den tocht zich onderwonden,
Pas hadden zij de stad in 't oog,
Of hun verwond'ring steeg zo hoog
Dat, Sion slechts van ver te zien,
Hen straks van schrik terug deed vliên.

4 Wij, o verheven Majesteit,
Gedenken Uw weldadigheid
In 't midden van Uw heil'ge woning.
Gelijk Uw naam is, grote Koning,
Bij ons terecht geprezen,
Zo is Uw roem gerezen,
En bij de volken zeer vermaard,
Tot aan het uiterst' eind der aard.
Uw rechterhand, die 't kwaad niet duldt,
Is met gerechtigheid vervuld.

Tekst1 Samuël 8:18-2218 Te dien dage zult gij jammeren over uw koning die gij u gekozen hebt, maar de Here zal u te dien dage niet antwoorden. 19 Het volk weigerde echter naar Samuël te luisteren en zij zeiden: Neen, toch moet er een koning over ons zijn; 20 dan zullen ook wij zijn als alle andere volken; onze koning zal ons richten, vóór ons uitrukken en onze oorlogen voeren. 21 Samuël hoorde al de woorden van het volk en bracht ze aan de Here over. 22 De Here zeide tot Samuël: Luister naar hen en stel een koning over hen aan. Toen zeide Samuël tot de mannen van Israël: Gaat heen, een ieder naar zijn stad.a
Preek
ZingenPsalm 20:4,54 Op wagens, paarden, en op helden,
Zij onze vijand
stout;
Wij zullen d' eer en grootheid melden
Van God, die ons be
houdt.
Zij zijn gekromd, ter neer gestoten,
Van moed beroofd en krachten;
Maar wij, wij hebben 't heil genoten,
Waarop ons God deed wachten.

5 Behoud, o HEER, wil bijstand zenden,
Verlos, bewaar, ver
schoon.
Die Koning hoor', als w' in ellenden
Aanbidden voor Zijn
troon.

Dankgebed
ZingenPsalm 68:13,1613 Looft God in Zijn gemeent' alom,
Den HEER, gij, die in 't heiligdom,
Als Isrels kroost, moogt naad'ren,
Hoe vrolijk gaan de stammen op
Naar Sions godgewijden top,
Met Isrels achtb're vaad'ren!
De vorsten van elks huisgezin,
Zij trekken aan: hier Benjamin;
Schoon klein, hij mocht regeren;
Daar Juda's stam, die glorie won;
Ginds Nafthali en Zebulon,
Om God, hun Koning, t' eren.

16 Gij koninkrijken, zingt Gods lof;
Heft psalmen op naar 't hemelhof,
Van ouds Zijn troon en woning;
Waar Hij, bekleed met eer en macht,
Zijn sterke stem verheft met kracht,
En heerst als Sions Koning.
Geeft sterkt' aan onzen God en HEER;
Hij heeft in Israël Zijn eer
En hoogheid willen tonen.
Erkent dien God; Hij is geducht;
En doet Zijn sterkte boven lucht
En boven wolken wonen.

ZingenPsalm 113:1-31 Gij 's HEEREN knechten, looft den HEER;
Looft Zijnen naam, verbreidt Zijn eer;
De naam des HEEREN zij geprezen;
Zijn roem zij door 't heelal verbreid,
Van nu tot in all' eeuwigheid;
Men loov' 't aanbidd'lijk Opperwezen.

2 Van waar de zon in 't oosten straalt,
Tot waar z' in 't westen nederdaalt,
Zij 's HEEREN name lof gegeven.
De HEER is boven 't heidendom;
Zijn heerlijkheid, bekend alom,
Is boven zon en maan verheven.

3 Wie is gelijk aan onzen HEER?
Aan God, die, tot Zijn eeuwig' eer,
Zijn troon gevest heeft in den hemel?
Die, daar Hij 't wereldrond gebiedt,
Van Zijnen hogen zetel ziet
Op 't laag en nietig aards gewemel?

Belijdenis
ZingenPsalm 113:4,54 Wie is aan onzen God gelijk?
Die armen opricht uit het slijk;
Nooddruftigen, van elk verstoten,
Goedgunstig opheft uit het stof,
En hen, verrijkt met eer en lof,
Naast prinsen plaatst en wereldgroten?

5 Wie roemt niet 's HEEREN wond're trouw,
Die mildelijk d' onvruchtb're vrouw,
Op hare beê, een blijde moeder
Van liev' en frisse telgen maakt,
En dus voor aller welzijn waakt?
Men loov' den groten Albehoeder!

LezenPsalm 331 Jubelt, gij rechtvaardigen, in de Here, een lofzang betaamt de oprechten. 2 Looft de Here met de citer, psalmzingt Hem met de tiensnarige harp. 3 Zingt Hem een nieuw lied, speelt schoon op de snaren onder geschal. 4 Want des Heren woord is waarachtig, al zijn werk geschiedt in trouw; 5 Hij heeft gerechtigheid en recht lief, de aarde is vol van de goedertierenheid des Heren. 6 Door het woord des Heren zijn de hemelen gemaakt, door de adem van zijn mond al hun heer. 7 Hij verzamelt het water der zee als een dam, Hij legt watervloeden in schatkamers op. 8 De ganse aarde vreze voor de Here, al de bewoners der wereld moeten voor Hem ontzag hebben. 9 Want Hij sprak en het was er, Hij gebood en het stond er. 10 De Here verbreekt de raad der volken, Hij verijdelt de gedachten der natiën; 11 de raad des Heren houdt eeuwig stand, de gedachten zijns harten van geslacht tot geslacht. 12 Welzalig het volk, welks God de Here is, de natie, die Hij Zich ten erfdeel koos. 13 De Here schouwt uit de hemel, Hij slaat alle mensenkinderen gade; 14 uit zijn woonplaats ziet Hij naar alle bewoners der aarde, 15 Hij, die hun aller harten vormt, die al hun werken doorgrondt. 16 Geen koning wordt behouden door een machtig leger, geen held wordt gered door geweldige kracht; 17 het paard faalt ter overwinning, en doet niet ontkomen door zijn geweldige sterkte. 18 Zie, des Heren oog is op hen die Hem vrezen, die op zijn goedertierenheid hopen, 19 om hun ziel van de dood te redden, en hen in het leven te houden in hongersnood. 20 Onze ziel verwacht de Here, Hij is onze hulp en ons schild. 21 Ja, in Hem verheugt zich ons hart, ja, op zijn heilige naam vertrouwen wij. 22 Uw goedertierenheid, Here, zij over ons, gelijk wij op U hopen.
Gebed
Collecte
ZingenPsalm 33:5,6,85 Geen ding geschiedt er ooit gewisser,
Dan 't hoog bevel van 's HEEREN mond:
Zijn Godd'lijk' almacht spreekt, en 't is er,
Zijn wil gebiedt, en 't wordt terstond.
Schoon de heid'nen samen
List op list beramen,
God verbreekt hun raad;
Schoon de mogendheden
Snood' ontwerpen smeden,
Hij belacht haar haat.

6 Maar d' altoos wijze raad des HEEREN
Houdt eeuwig stand, heeft altoos kracht;
Niets kan Zijn hoog besluit ooit keren;
't Blijft van geslachte tot geslacht.
Zalig moet men noemen,
Die hun Maker roemen
Als hun HEER en God;
't Volk, door Hem tevoren
Gunstig uitverkoren
Tot Zijn erv' en lot.

8 't Is God, aan tijd noch plaats verbonden,
Wiens toezicht over alles gaat;
Die 't harte vormt en kan doorgronden;
Die aller werken gadeslaat.
Schilden, bogen, dolken,
Dapp're oorlogsvolken,
Wijsheid, moed noch kracht,
Kunnen ooit in 't strijden,
Enig vorst bevrijden,
Zonder 's HEEREN macht.

CatechismusZondag 1027 Wat verstaat gij door de voorzienigheid Gods?
De almachtige en alomtegenwoordige kracht Gods, door welke Hij hemel en aarde, mitsgaders alle schepselen, gelijk als met Zijn hand nog onderhoudt, en alzo regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede, en alle dingen, niet bij geval, maar van Zijn Vaderlijke hand ons toekomen.

28 Waartoe dient ons dat wij weten dat God alles geschapen heeft en nog door Zijn voorzienigheid onderhoudt?
Dat wij in allen tegenspoed geduldig, in voorspoed dankbaar zijn mogen, en in alles dat ons nog toekomen kan, een goed toevoorzicht hebben op onzen getrouwen God en Vader, dat ons geen schepsel van Zijn liefde scheiden zal, aangezien alle schepselen alzo in Zijn hand zijn, dat zij tegen Zijn wil zich noch roeren, noch bewegen kunnen.
Preek
ZingenPsalm 127:1,21 Vergeefs op bouwen toegelegd;
Vergeefs, om 't huis voltooid te zien,
Gezwoegd, gezweet, o arbeidsliên,
Zo God Zijn hulp aan 't werk ontzegt.
Vergeefs, o wachters, is uw vlijt,
Zo God niet zelf de stad bevrijdt.

2 Vergeefs van 's morgens vroeg geslaafd
Tot 's avonds, en het brood der smart
Gegeten, met een angstig hart;
Vergeefs den gansen dag gedraafd;
God geeft het, hoe een ander schraap',
Dien Hij bemint, als in den slaap.

Dankgebed
ZingenPsalm 33:10,1110 Zijn machtig' arm beschermt de vromen,
En redt hun zielen van den dood;
Hij zal hen nimmer om doen komen
In duren tijd en hongersnood.
In de grootste smarten
Blijven onze harten
In den HEER gerust;
'k Zal Hem nooit vergeten,
Hem mijn Helper heten,
Al mijn hoop en lust.

11 Laat ons alom Zijn lof ontvouwen:
In Hem verblijdt zich ons gemoed,
Omdat wij op Zijn naam vertrouwen,
Dien Naam, zo heilig, groot en goed.
Goedertieren Vader,
Milde zegenader,
Stel Uw vriend'lijk hart,
Op Wiens gunst wij hopen,
Eeuwig voor ons open;
Weer steeds alle smart.


Paginahulpmiddelen