Zingen | Psalm 111:1,21 Looft, Hallelujah, looft den HEER!
Mijn ganse hart verheft Zijn eer;
Ik zal Zijn naam en grootheid prijzen;
'k Zal, met d' oprechten onderling
Vereend, in hun vergadering
En raad, Hem plechtig eer bewijzen.
2 Des HEEREN werken zijn zeer groot;
Wie ooit daarin zijn lust genoot,
Doorzoekt die ijv'rig en bestendig;
Zijn doen is enkel majesteit,
Aanbiddelijke heerlijkheid,
En Zijn gerechtigheid onendig.
 |
Wet | |
Zingen | Psalm 111:3,43 Hij maakte, Hij, die heerlijk is,
Zijn wond'ren een gedachtenis;
Hij is barmhartig en genadig;
Hij gaf hun, die Hem vrezen, spijs;
En, Zijnen groten naam ten prijs,
Gedenkt Hij Zijns verbonds gestadig.
4 Hij heeft de kracht Zijns werks getoond
Aan 't volk, waarbij Hij gunstrijk woont;
Hij gaf, ten hunnen nutt' en voordeel,
Hun d' erve van het heidendom.
Des HEEREN werken zijn alom
En altoos waarheid, recht en oordeel.
 |
Lezen | Rut 1 |
Gebed | |
Collecte | |
Zingen | Psalm 45:4-64 O God! uw God heeft mild U overgoten
Met vreugdezalf, meer dan uw meêgenoten,
Omdat uw ziel de goddeloosheid haat,
En 't recht bemint. Uw vorst'lijk rijksgewaad,
U toegevoerd uit elpenbenen hoven,
Vol eed'len geur, doet elk uw hoogheid loven;
Hoe ruikt de mirr' en kassie wijd en zijd,
En d' aloë, wier geur uw ziel verblijdt!
5 Men ziet u blij, in statelijke reien,
Door docht'ren zelfs van koningen geleien;
De koningin staat aan uw rechterhand
ln 't fijnste goud van Ofirs mijnrijk land.
O Dochter, hoor, en zie, en neig uw oren;
Verlaat, vergeet, wat ooit u kon bekoren,
Uws vaders huis, uw volk, en wat voorheen
U dierbaar en beminnenswaardig scheen.
6 Dan zal de Vorst van al uw schoon getuigen.
Hij is uw HEER, dies moet g' u voor Hem buigen.
'k Zie Tyrus dan, die rijke wereldstad,
U hulde doen, en off'ren schat op schat.
De Koningstelg, die Hij zijn bruid wil noemen,
Is meest om haar inwendig schoon te roemen;
't Borduursel is, naar vorstelijken staat,
Van louter goud gewerkt in 't praalgewaad.
 |
Tekst | Rut Psalm 1:15-18.
 |
Preek | |
Zingen | Psalm 106:33 Geef dat mijn oog het goed' aanschouw',
't Welk Gij, uit onbezweken trouw,
Uw uitverkoor'nen toe wilt voegen;
Opdat ik U mijn rotssteen noem',
En delend in Uws volks genoegen,
Mij met Uw erfdeel blij beroem'.
 |
Dankgebed | |
Zingen | Psalm 85:3,43 Merk op, mijn ziel, wat antwoord God u geeft;
Hij spreekt gewis tot elk, die voor Hem leeft,
Zijn gunstgenoot, van blijden troost en vreê,
Mits hij niet weer op 't spoor der dwaasheid treê.
Voorwaar, Gods heil is reeds nabij 't geslacht,
Hetwelk Hem vreest en Zijne hulp verwacht;
Opdat er eer in onzen lande woon'
En zich aldaar op 't luisterrijkst vertoon'.
4 Dan wordt genâ van waarheid blij ontmoet;
De vrede met een kus van 't recht gegroet;
Dan spruit de trouw uit d' aarde blij omhoog;
Gerechtigheid ziet neer van 's hemels boog;
Dan zal de HEER ons 't goede weer doen zien;
Dan zal ons 't land zijn volle garven biên;
Gerechtigheid gaat voor Zijn aangezicht,
Hij zet z' alom, waar Hij Zijn treden richt.
 |