liturgie

Dit is een oude revisie van het document!


13 april10.30 uur15.00 uur

10.30 uur15.00 uur

ZingenPsalm 123:11 Ik hef tot U, die in den hemel zit,
Mijn o
gen op, en bid;
Gelijk een knecht ziet op de hand zijns heren,
Om nooddruft
te begeren,
En 't oog der maagd is op haar vrouw geslagen,
Om hulp of gunst te
vragen;
Zo slaan wij 't oog op onzen HEER, tot Hij
Ook ons ge
nadig zij.

Wet
ZingenPsalm 86:6,86 Leer mij naar Uw wil te hand'len,
'k Zal dan in Uw waarheid wand'len;
Neig mijn hart, en voeg het saâm
Tot de vrees van Uwen naam.
HEER, mijn God, ik zal U loven,
Heffen 't ganse hart naar boven;
'k Zal Uw naam en majesteit
Eren tot in eeuwigheid.

8 Maar Gij, HEER, Gij zijt lankmoedig,
Zeer barmhartig, overvloedig
In genâ, die ons behoedt,
Groot van waarheid, eind'loos goed.
Wend U tot mijn ziel genadig;
Sterk Uw knecht, en geef weldadig
Ondersteuning aan den zoon
Uwer dienstmaagd, van den troon.

LezenRuth 2:1-131 Noömi nu had een bloedverwant van haar mans kant, een zeer vermogend man uit het geslacht van Elimelek, Boaz geheten. 2 En Ruth, de Moabitische, zeide tot Noömi: Laat mij naar het veld gaan en aren lezen achter hem, die mij genegen zal zijn. En zij zeide tot haar: Ga, mijn dochter. 3 Zij ging dan heen en kwam en las op in het veld achter de maaiers; bij geval trof zij het stuk land van Boaz, die uit het geslacht van Elimelek was. 4 En zie, Boaz kwam uit Betlehem en hij zeide tot de maaiers: De Here zij met u! Zij zeiden tot hem: De Here zegene u! 5 Toen zeide Boaz tot zijn knecht, die over de maaiers gesteld was: Bij wie behoort deze jonge vrouw? 6 De knecht, die over de maaiers gesteld was, antwoordde: Dat is een jonge vrouw uit Moab, die met Noömi meegekomen is uit het veld van Moab; 7 zij heeft gezegd: laat mij toch oplezen en inzamelen bij de schoven achter de maaiers. En zo is zij gekomen en zij is bezig geweest van de morgenstond af tot nu toe; het is iemand, die weinig thuis zit. 8 Hierop zeide Boaz tot Ruth: Hoor eens, mijn dochter, ga niet oplezen in een ander veld en ga ook niet hiervandaan; sluit u dan aan bij mijn arbeidsters, - 9 gij ziet daar het veld vóór u, dat men bezig is te maaien - en ga achter haar aan. Heb ik de knechten niet verboden u lastig te vallen? Hebt gij dorst, ga dan naar de vaten en drink van hetgeen de knechten scheppen. 10 Toen wierp zij zich op haar aangezicht, boog zich ter aarde en zeide tot hem: Waarom betoont gij mij uw gunst, dat gij uw oog slaat op mij, hoewel ik een vreemdelinge ben? 11 Boaz antwoordde haar: Mij is omstandig medegedeeld alles wat gij voor uw schoonmoeder gedaan hebt na de dood van uw man, en hoe gij uw vader en uw moeder en het land uwer geboorte hebt verlaten en gegaan zijt naar een volk, dat gij tevoren niet kendet. 12 De Here vergelde u uw daad, en uw loon valle u onverkort ten deel van de Here, de God van Israël, onder wiens vleugelen gij zijt komen schuilen. 13 Daarop zeide zij: Gij betoont mij wel uw gunst, mijn heer, want gij hebt mij vertroost en naar het hart van uw dienstmaagd gesproken, hoewel ik niet de gelijke ben van een uwer dienstmaagden.
LezenMarcus 7:24-3024 En Hij stond op en vertrok vandaar naar het gebied van Tyrus. En toen Hij een huis was binnengegaan, wilde Hij niet, dat iemand het wist; maar Hij kon niet verborgen blijven. 25 Want terstond hoorde van Hem een vrouw, wier dochtertje een onreine geest had; en zij kwam tot Hem en viel Hem te voet. 26 Deze vrouw was een Griekse, een Syrofenicische van geboorte. 27 En zij vroeg Hem de boze geest uit haar dochter te drijven. En Hij zeide tot haar: Laat eerst de kinderen verzadigd worden want het is niet goed het brood der kinderen te nemen en het de honden voor te werpen. 28 Doch zij antwoordde en zeide tot Hem: Zeker, Here, de honden eten immers ook onder de tafel van de kruimels der kinderen. 29 En Hij zeide tot haar: Om dit woord, ga heen, de boze geest is uit uw dochter gevaren. 30 En toen zij naar huis gegaan was, vond zij het kind te bed liggen en de boze geest uitgevaren.. 10:28-3128 Petrus begon tot Hem te zeggen: Zie, wij hebben alles prijsgegeven en zijn U gevolgd. 29 Jezus zeide: Voorwaar, Ik zeg u, er is niemand, die huis of broeders of zusters of moeder of vader of kinderen of akkers heeft prijsgegeven om Mij en om het evangelie, 30 of hij ontvangt honderdvoudig terug: nu, in deze tijd, huizen en broeders en zusters en moeders en kinderen en akkers, met vervolgingen, en in de toekomende eeuw het eeuwige leven. 31 Maar vele eersten zullen de laatsten zijn en de laatsten de eersten.
Gebed
Collecte
ZingenPsalm 61:3-73 'k Zal in Uwe tent verkeren,
HEER der heren,
Voor Uw oog, in eeuwigheid;
'k Zal op U mijn vast vertrouwen
Altoos bouwen,
Door Uw vleug'len overspreid.

4 Want Uw goedheid, die wij loven,
Heeft van boven
Mijn geloft' en beê gehoord;
Gij deedt mij tot d' erf'nis komen
Van de vromen,
Wien de vrees Uws naams bekoort.

5 Gij zult nieuwe dagen voegen,
Vol genoegen,
Bij des Konings levenstijd;
Zijner jaren tal vermeêren,
In 't regeren,
Door Uw gunst van ramp bevrijd.

6 Hij zal eeuwig in vermogen,
Voor Uw ogen,
Zitten op zijn troon, o HEER!
Zend Uw waarheid, Uw ontferming
Ter bescherming;
Zend ze tot zijn wachters neer.

7 'k Zal dan door mijn blijde galmen,
Door mijn psalmen,
Loven Uwe Majesteit;
Mijn geloften U betalen,
Menigmalen
Plechtig aan U toegezeid.

TekstRuth 2:11,1211 Boaz antwoordde haar: Mij is omstandig medegedeeld alles wat gij voor uw schoonmoeder gedaan hebt na de dood van uw man, en hoe gij uw vader en uw moeder en het land uwer geboorte hebt verlaten en gegaan zijt naar een volk, dat gij tevoren niet kendet. 12 De Here vergelde u uw daad, en uw loon valle u onverkort ten deel van de Here, de God van Israël, onder wiens vleugelen gij zijt komen schuilen.
Preek
ZingenPsalm 36:22 Uw goedheid, HEER, is hemelhoog;
Uw waarheid tot den wolkenboog;
Uw recht is als Gods bergen;
Uw oordeel grond'loos; Gij behoedt,
En zegent mens en beest, en doet
Uw hulp nooit vrucht'loos vergen.
Hoe groot is Uw goedgunstigheid!
Hoe zijn Uw vleug'len uitgebreid!
Hier wordt de rust geschonken;
Hier 't vette van Uw huis gesmaakt;
Een volle beek van wellust maakt
Hier elk in liefde dronken.

Dankgebed
ZingenPsalm 146:7,87 't Is de HEER, die vreemdelingen
Met een wakend oog beschouwt;
Weêuw en wees in twistgedingen
En in kommer staande houdt;
Maar Zijn arm, der vromen hoop,
Stuit de bozen in hun loop.

8 't Is de HEER van alle heren,
Sions God, geducht in macht,
Die voor eeuwig zal regeren
Van geslachte tot geslacht.
Sion, zing uw God ter eer!
Prijs Zijn grootheid; loof den HEER.

ZingenPsalm 118:9,109 De HEER wou mij wel hard kastijden,
Maar stortte mij niet in den dood;
Verzachtte vaderlijk mijn lijden,
En redde mij uit allen nood.
Ontsluit, ontsluit voor mijne schreden,
De poorten der gerechtigheid;
Door deze zal ik binnen treden,
En loven 's HEEREN majesteit.

10 Dit is, dit is de poort des HEEREN;
Daar zal 't rechtvaardig volk door treên,
Om hunnen God ootmoedig t' eren,
Voor 't smaken Zijner zaligheên.
Ik zal Uw naam en goedheid prijzen;
Gij hebt gehoord; Gij zijt mijn geest,
Door Uw ontelb're gunstbewijzen,
Tot hulp, en heil, en vreugd geweest.

Belijdenis
ZingenPsalm 8:4,6,94 Mijn God, wat is de mens dan op deez' aarde!
De broze mens, hoe klimt hij tot die waarde,
Dat Gij aan hem in zoveel gunst gedenkt;
En 's mensen zoon Uw teêrste liefde schenkt!

6 Gij geeft hem, wijd en zijd in alle landen,
De heerschappij der werken Uwer handen.
Ja, zet èn aard' en zee voor 's mensen zoon,
Door Uw gezag, ter voetbank van zijn troon.

9 HEER, onze Heer, grootmachtig Opperwezen!
Hoe billijk wordt Uw grote naam geprezen;
Hoe heerlijk rolt, uit aller vromen mond,
Die grote naam door 't ganse wereldrond!

Lezen1 Johannes 4:7-5:137 Geliefden, laten wij elkander liefhebben, want de liefde is uit God; en een ieder, die liefheeft, is uit God geboren en kent God. 8 Wie niet liefheeft, kent God niet, want God is liefde. 9 Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem. 10 Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon gezonden heeft als een verzoening voor onze zonden. 11 Geliefden, indien God ons zó heeft liefgehad, behoren ook wij elkander lief te hebben. 12 Niemand heeft ooit God aanschouwd; indien wij elkander liefhebben, blijft God in ons en zijn liefde is in ons volmaakt geworden. 13 Hieraan onderkennen wij, dat wij in Hem blijven en Hij in ons, dat Hij ons van zijn Geest gegeven heeft. 14 En wij hebben aanschouwd en getuigen, dat de Vader de Zoon gezonden heeft als Heiland der wereld. 15 Al wie belijdt, dat Jezus de Zoon van God is - God blijft in hem en hij in God. 16 En wij hebben de liefde onderkend en geloofd, die God jegens ons heeft. God is liefde, en wie in de liefde blijft, blijft in God en God blijft in hem. 17 Hierin is de liefde bij ons volmaakt geworden, dat wij vrijmoedigheid hebben op de dag des oordeels, want gelijk Hij is, zijn ook wij in deze wereld. 18 Er is in de liefde geen vrees, maar de volmaakte liefde drijft de vrees uit; want de vrees houdt verband met straf en wie vreest, is niet volmaakt in de liefde. 19 Wij hebben lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad. 20 Indien iemand zegt: Ik heb God lief, doch zijn broeder haat, dan is hij een leugenaar; want wie zijn broeder, die hij gezien heeft, niet liefheeft, kan (ook) God, die hij niet gezien heeft, niet liefhebben. 21 En dit gebod hebben wij van Hem: Wie God liefheeft, moet ook zijn broeder liefhebben. 1 Een ieder, die gelooft, dat Jezus de Christus is, is uit God geboren; en ieder, die Hèm liefheeft, die deed geboren worden, heeft (ook) degene lief, die uit Hem geboren is. 2 Hieraan onderkennen wij, dat wij de kinderen Gods liefhebben, wanneer wij God liefhebben en zijn geboden doen. 3 Want dit is de liefde Gods, dat wij zijn geboden bewaren. En zijn geboden zijn niet zwaar, 4 want al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof. 5 Wie is het, die de wereld overwint, dan wie gelooft, dat Jezus de Zoon van God is? 6 Dit is Hij, die gekomen is door water en bloed, Jezus Christus, niet slechts met water, maar met het water en met het bloed. En de Geest is het, die getuigt, omdat de Geest de waarheid is. 7 Want drie zijn er, die getuigen [in de hemel: de Vader, het Woord, en de heilige Geest; en deze drie zijn één. 8 En drie zijn er, die getuigen op de aarde]: de Geest en het water en het bloed, en de drie zijn tot één. 9 Indien wij het getuigenis der mensen aannemen, het getuigenis van God is meerder, want dit is het getuigenis van God, dat Hij van zijn Zoon getuigd heeft. 10 Wie in de Zoon van God gelooft, heeft het getuigenis in zich; wie God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, omdat hij niet geloofd heeft in het getuigenis, dat God getuigd heeft van zijn Zoon. 11 En dit is het getuigenis: God heeft ons eeuwig leven gegeven en dit leven is in zijn Zoon. 12 Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet. 13 Dit heb ik u geschreven, die gelooft in de naam van de Zoon Gods, opdat gij weet, dat gij eeuwig leven hebt.
Gebed
Collecte
ZingenPsalm 2:4,6,74 “En Ik, die Vorst, met zoveel macht bedeeld,
Zal Gods besluit aan 't wereldrond doen horen.
Hij sprak tot Mij: “'k Heb heden U geteeld;
Gij zijt Mijn Zoon, Gij zijt Mijn eengebo-ren';
Zeg vrij Uw eis; Ik zal Uw macht verhogen,
Opdat Uw naam alom ontzaglijk zij;
Het heidendom ligg' voor Uw stoel gebogen,
En 't eind der aard erkenn' Uw heerschappij.”

6 Vreest 's HEEREN macht en dient Zijn Majesteit;
Juicht, bevend op 't gezicht van Zijn vermogen,
En kust den Zoon, van ouds u toegezeid,
Eer u Zijn toorn verdelg' voor aller o-gen;
U op uw' weg tot stof doe wederkeren,
Wanneer Zijn wraak, getergd door uw gedrag,
U, onverhoeds, zou door haar gloed verteren,
Tot staving van Zijn langgehoond gezag.

7 Welzalig zij, die, naar Zijn reine leer,
In Hem hun heil, hun hoogst geluk beschouwen;
Die Sions Vorst erkennen voor hun HEER;
Welzalig zij, die vast op Hem betrou-wen.

CatechismusZondag 1333 Waarom is Hij Gods eniggeboren Zoon genaamd, zo wij toch ook Gods kinderen zijn?
Daarom dat Christus alleen de eeuwige natuurlijke Zone Gods is, maar wij zijn om Zijnentwil uit genade tot kinderen Gods aangenomen.

34 Waarom noemt gij Hem onzen Heere?
Omdat Hij ons met lichaam en ziel van al onze zonden, niet met goud of met zilver, maar met Zijn dierbaar bloed gekocht, en van alle heerschappij des duivels verlost heeft, en ons alzo Zich tot een eigendom gemaakt.
Preek
ZingenPsalm 27:1,61 God is mijn licht, mijn heil; wien zou ik vrezen?
Hij is de HEER, die hulp verschaft in nood;
Mijn levenskracht; 'k heb niet vervaard te wezen:
Hij is 't, die mij beveiligt voor den dood.
Wanneer de macht der bozen sloeg aan 't woên,
En aanrukt', om zich met mijn vlees te voên.
Stiet zelf dit rot, dat mij benauwt en haat,
Den voet, en viel; omdat het God verlaat.

6 Want, schoon ik zelfs van vader en van moeder
Verlaten ben, de HEER is goed en groot;
Hij is en blijft mijn Vader en Behoeder.
Leer mij, o God, Uw weg in allen nood;
Bestuur, om mijns verspieders wil, mijn voet
Op 't effen pad; dat 's vijands euvelmoed
Mij nimmer treff'; vervoerd door list en dwang,
Getuigt men vals tot mijnen ondergang.

Dankgebed
ZingenPsalm 103:6,76 Zo hoog Zijn troon moog' boven d' aarde wezen,
Zo groot is ook voor allen, die Hem vrezen,
De gunst, waarmee Hij hen wil gadeslaan;
Zo ver het west verwijderd is van 't oosten,
Zo ver heeft Hij, om onze ziel te troosten,
Van ons de schuld en zonden weggedaan.

7 Geen vader sloeg met groter mededogen
Op teder kroost ooit zijn ontfermend' ogen,
Dan Isrels HEER op ieder, die Hem vreest;
Hij weet, wat van Zijn maaksel zij te wachten,
Hoe zwak van moed, hoe klein wij zijn van krachten,
En dat wij stof, van jongs af, zijn geweest.


Paginahulpmiddelen