liturgie

Dit is een oude revisie van het document!


20 april10.30 uur15.00 uur

10.30 uur15.00 uur

ZingenGezang 18:1,21 Halleluja! Lof zij het Lam!
Die onze zonden op zich nam!
Wiens bloed ons heeft geheiligd!
Die dood geweest is, en Hij leeft!
Die 't volk, dat Hij ontzondigd heeft,
in eeuwigheid beveiligt!

2 Den Koning, op des Vaders troon,
den Eerstgeboren uit de doon,
den Bloed- en Heilgetuige!
Der vorsten Vorst, der heren Heer,
zij heerschappij en dank en eer!
Dat alle knie Hem buige!

Wet
ZingenPsalm 71:14,1514 Ik roem, o eeuwig Alvermogen,
'k Roem Uw gerechtigheid,
Die zoveel glans verspreidt,
Zo heerlijk schittert uit den hoge,
O HEER der legerscharen,
Wie kan U evenaren?

15 Gij deedt mij veel benauwdheid smaken
En drukkend harteleed;
Maar, tot mijn hulp gereed,
Zult Gij mij weder levend maken,
Mij uit den afgrond trekken,
En met Uw vleug'len dekken.

LezenJohannes 16:16-3316 Nog een korte tijd en gij ziet Mij niet meer, en nogmaals een korte tijd en gij zult Mij zien. 17 Sommige zijner discipelen dan zeiden tot elkander: Wat betekent dit, dat Hij tot ons zegt: Nog een korte tijd en gij ziet Mij niet en nogmaals een korte tijd en gij zult Mij zien? En: Ik ga heen tot de Vader? 18 Zij zeiden dan: Wat is dit, dat Hij zegt: Nog een korte tijd? Wij weten niet, wat Hij bedoelt. 19 Jezus bemerkte, dat zij Hem iets wilden vragen en zeide tot hen: Redeneert gij hierover met elkander, dat Ik zeide: Nog een korte tijd en gij ziet Mij niet en nogmaals een korte tijd en gij zult Mij zien? 20 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, gij zult schreien en weeklagen, maar de wereld zal zich verblijden; gij zult u bedroeven, maar uw droefheid zal tot blijdschap worden. 21 Een vrouw, die baart, heeft droefheid, omdat haar uur gekomen is; maar wanneer zij het kind ter wereld heeft gebracht, denkt zij niet meer aan haar benauwdheid, uit vreugde, dat een mens ter wereld is gekomen. 22 Ook gij hebt dan nu wel droefheid, maar Ik zal u wederzien en uw hart zal zich verblijden en niemand ontneemt u uw blijdschap. 23 En te dien dage zult gij Mij niets vragen. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, als gij de Vader om iets bidt, zal Hij het u geven in mijn naam. 24 Tot nog toe hebt gij niet om iets gebeden in mijn naam; bidt en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij. 25 Dit heb Ik in beelden tot u gesproken; er komt een ure, dat Ik niet meer in beelden tot u zal spreken, maar u vrijuit over de Vader spreken zal. 26 Te dien dage zult gij in mijn naam bidden en Ik zeg u niet, dat Ik de Vader voor u vragen zal, 27 want de Vader zelf heeft u lief, omdat gij Mij hebt liefgehad en geloofd hebt, dat Ik van God ben uitgegaan. 28 Ik ben van de Vader uitgegaan en in de wereld gekomen; Ik verlaat de wereld weder en ga tot de Vader. 29 Zijn discipelen zeiden: Zie, nu spreekt Gij vrijuit, zonder beeldspraak te gebruiken. 30 Nu weten wij, dat Gij alles weet en niet nodig hebt, dat iemand U vraagt; hierom geloven wij, dat Gij van God zijt uitgegaan. 31 Jezus antwoordde hun: Gelooft gij thans? 32 Zie, de ure komt en is gekomen, dat gij verstrooid wordt, een ieder naar het zijne en Mij alleen laat. En toch ben Ik niet alleen, want de Vader is met Mij. 33 Dit heb Ik tot u gesproken, opdat gij in Mij vrede hebt. In de wereld lijdt gij verdrukking, maar houdt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen.. 20:1-181 En op de eerste dag der week ging Maria van Magdala vroeg, terwijl het nog donker was, naar het graf en zij zag de steen van het graf weggenomen. 2 IJlings kwam zij dan bij Simon Petrus en bij de andere discipel, dien Jezus liefhad, en zeide tot hen: Zij hebben de Here weggenomen uit het graf en wij weten niet, waar zij Hem hebben neergelegd. 3 Petrus dan ging op weg en ook de andere discipel en zij begaven zich naar het graf; 4 en die twee liepen samen snel voort; en de andere discipel liep vooruit, sneller dan Petrus, en kwam het eerst aan het graf, 5 en zich vooroverbuigende, zag hij de linnen windsels liggen; hij ging echter niet naar binnen. 6 Simon Petrus dan kwam ook, hem volgende, en hij ging het graf binnen en zag de windsels liggen, 7 maar de zweetdoek, die op zijn hoofd geweest was, zag hij niet bij de windsels liggen, doch opgerold, terzijde op een andere plaats. 8 Toen ging ook de andere discipel, die het eerst aan het graf gekomen was, naar binnen, en hij zag het en geloofde; 9 want zij kenden de Schrift nog niet, dat Hij uit de doden moest opstaan. 10 De discipelen dan gingen weder naar huis. 11 En Maria stond buiten dicht bij het graf, wenende. Terwijl zij dan weende, boog zij zich voorover naar het graf, 12 en zij zag twee engelen zitten, in witte klederen, een aan het hoofdeinde en een aan het voeteneinde, waar het lichaam van Jezus gelegen had. 13 En zij zeiden tot haar: Vrouw, waarom weent gij? Zij zeide tot hen: Omdat zij mijn Here weggenomen hebben en ik weet niet, waar zij Hem neergelegd hebben. 14 Na deze woorden keerde zij zich om en zag Jezus staan, maar zij wist niet, dat het Jezus was. 15 Jezus zeide tot haar: Vrouw, waarom weent gij? Wie zoekt gij? Zij meende, dat het de hovenier was, en zeide tot Hem: Heer, als gij Hem weggedragen hebt, zeg mij dan, waar gij Hem hebt neergelegd en ik zal Hem wegnemen. 16 Jezus zeide tot haar: Maria! Zij keerde zich om en zeide tot Hem in het Hebreeuws: Rabboeni, dat wil zeggen: Meester! 17 Jezus zeide tot haar: Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar de Vader; maar ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God. 18 Maria van Magdala ging heen en boodschapte de discipelen, dat zij de Here had gezien en dat Hij haar dit gezegd had.
Gebed
Collecte
ZingenPsalm 22:11,12,1411 Verlos mij van den leeuw, die woedt en tiert;
Verhoor mij, HEER, en red mij van 't gediert',
Dat, sterk van hoorn, rondom mij henen zwiert;
Mij staat naar 't leven,
Dan wordt Uw naam door mij met roem verheven;
'k Zal Uwen lof
Mijn broederen vertellen;
'k Heb, in Uw huis bij al mijn metgezellen,
Dan prijzensstof.

12 Gij, die God vreest, gij allen prijst den HEER;
Dat Jakobs zaad Zijn groten naam vereer';
Ontzie Hem toch, o Israël, en leer
Vertrouwend wachten.
Wie mij veracht', God wou mij niet verachten,
Noch oor noch oog
Van mijn verdrukking wenden;
Maar heeft verhoord, wanneer ik uit d' ellenden
Riep naar omhoog.

14 Eerlang gedenkt hieraan het wereldrond;
Haast wendt het zich tot God met hart en mond;
En, waar men ooit de wildste volken vond,
Zal God ontvangen
Aanbidding, eer en dankb're lofgezangen.
Want Hij regeert,
En zal Zijn almacht tonen;
Hij heerst, zover de blindste heid'nen wonen,
Tot Hem bekeerd.

TekstJohannes 20:19-2319 Toen het dan avond was op die eerste dag der week en ter plaatse, waar de discipelen zich bevonden, de deuren gesloten waren uit vrees voor de Joden, kwam Jezus en stond in hun midden en zeide tot hen: Vrede zij u! 20 En na dit gezegd te hebben toonde Hij hun zijn handen en zijn zijde. De discipelen dan waren verblijd, toen zij de Here zagen. 21 [Jezus] dan zeide nogmaals tot hen: Vrede zij u! Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u. 22 En na dit gezegd te hebben, blies Hij op hen en zeide tot hen: Ontvangt de heilige Geest. 23 Wie gij hun zonden kwijtscheldt, die zijn ze kwijtgescholden; wie gij ze toerekent, die zijn ze toegerekend.
Preek
ZingenPsalm 32:1,61 Welzalig hij, wiens zonden zijn vergeven;
Die van de straf voor eeuwig is ontheven;
Wiens wanbedrijf, waardoor hij was bevlekt,
Voor 't heilig oog des HEEREN is bedekt.
Welzalig is de mens, wien 't mag gebeuren,
Dat God naar recht hem niet wil schuldig keuren,
En die in 't vroom en ongeveinsd gemoed,
Geen snood bedrog, maar blank' oprechtheid voedt.

6 Rechtvaardig volk, verheft uw blijde klanken,
Verheugd in God, naar waarde nooit te danken;
Zingt vrolijk, roemt Zijn deugden t' allen tijd,
Gij, die oprecht van hart en wandel zijt.

Dankgebed
ZingenPsalm 71:16,1716 Gij zult met luister mij omringen,
Mij troosten in mijn smart.
Dan zal ik, blij van hart,
Met luit en harp Uw goedheid zingen,
O heilig Opperwezen,
Door Israël geprezen.

17 Mijn lippen zullen juichend roemen,
In psalmen, U gewijd,
Dat Gij mijn helper zijt;
Mijn tong zal U mijn redder noemen;
Uw gunst den Godgetrouwen,
Den gansen dag ontvouwen.

ZingenPsalm 30:2,32 Mijn God, Gij hebt mij, op mijn klacht,
Genezen, en mijn smart verzacht;
Gij hebt mijn ziel, door angst beroerd,
Als uit het graf weer opgevoerd;
Gij hebt het leven mij geschonken:
Ik ben niet in den kuil gezonken.

3 Psalmzingt, Gods gunstgenoten, geeft,
Geeft lof den HEER, die eeuwig leeft;
Zijn vlekkeloze heiligheid
Zij ter gedachtenis verbreid.
Een ogenblik moog' ons doen beven;
Zijn gunst verduurt een eeuwig leven.

Belijdenis
ZingenPsalm 16:5,65 Daarom heeft zich mijn kwijnend hart verblijd;
Mijn tong, mijn eer, zingt Godgewijde tonen;
Ook zal mijn vlees, thans afgesloofd, ten spijt
Des vijands, in den grafkuil zeker wonen.
Gij zult mijn ziel niet in de hel vergeten;
Uw heil'ge zal van geen verderving weten.

6 Gij maakt eerlang mij 't levenspad bekend,
Waarvan, in druk, 't vooruitzicht mij verheugde;
Uw aangezicht, in gunst tot mij gewend,
Schenkt mij In 't kort verzadiging van vreugde;
De lieflijkheên van 't zalig hemelleven
Zal eeuwiglijk Uw rechterhand mij geven.

Lezen1 Korintiërs 15:12-2812 Indien nu van Christus gepredikt wordt, dat Hij uit de doden is opgewekt, hoe komen sommigen onder u ertoe te zeggen, dat er geen opstanding der doden is? 13 Indien er geen opstanding der doden is, dan is ook Christus niet opgewekt. 14 En indien Christus niet is opgewekt, dan is immers onze prediking zonder inhoud, en zonder inhoud is ook uw geloof. 15 Dan blijken wij ook valse getuigen van God te zijn, want dan hebben wij tegen God in getuigd, dat Hij de Christus opgewekt heeft, die Hij toch niet heeft opgewekt, indien er geen doden opgewekt worden. 16 Immers, indien er geen doden opgewekt worden, dan is Christus ook niet opgewekt; 17 en indien Christus niet is opgewekt, dan is uw geloof zonder vrucht, dan zijt gij nog in uw zonden. 18 Dan zijn ook zij, die in Christus ontslapen zijn, verloren. 19 Indien wij alleen voor dit leven onze hoop op Christus gebouwd hebben, zijn wij de beklagenswaardigste van alle mensen. 20 Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen, die ontslapen zijn. 21 Want, dewijl de dood er is door een mens, is ook de opstanding der doden door een mens. 22 Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. 23 Maar ieder in zijn eigen rangorde: Christus als eersteling, vervolgens die van Christus zijn bij zijn komst; 24 daarna het einde, wanneer Hij het koningschap aan God de Vader overdraagt, wanneer Hij alle heerschappij, alle macht en kracht onttroond zal hebben. 25 Want Hij moet als koning heersen, totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten gelegd heeft. 26 De laatste vijand, die onttroond wordt, is de dood, 27 want alles heeft Hij aan zijn voeten onderworpen. Maar wanneer Hij zegt, dat alles onderworpen is, is blijkbaar Hij uitgezonderd, die Hem alles onderworpen heeft. 28 Wanneer alles Hem onderworpen is, zal ook de Zoon zelf Zich aan Hem onderwerpen, die Hem alles onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen.
LezenKolossenzen 1:15-2315 Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene der ganse schepping, 16 want in Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; 17 en Hij is vóór alles en alle dingen hebben hun bestaan in Hem; 18 en Hij is het hoofd van het lichaam, de gemeente. Hij is het begin, de eerstgeborene uit de doden, zodat Hij onder alles de eerste geworden is. 19 Want het heeft de ganse volheid behaagd in Hem woning te maken, 20 en door Hem, vrede gemaakt hebbende door het bloed zijns kruises, alle dingen weder met Zich te verzoenen, door Hem, hetzij wat op de aarde, hetzij wat in de hemelen is. 21 Ook u, die eertijds vervreemd en vijandig gezind waart blijkens uw boze werken, heeft Hij thans weder verzoend, 22 in het lichaam zijns vlezes, door de dood, om u heilig en onbesmet en onberispelijk vóór Zich te stellen, 23 indien gij slechts wel gegrond en standvastig blijft in het geloof en u niet laat afbrengen van de hoop van het evangelie, dat gij gehoord hebt en dat verkondigd is in de ganse schepping onder de hemel, en waarvan ik, Paulus, een dienaar geworden ben.
Gebed
Collecte
ZingenPsalm 118:7,11,127 De HEER is mij tot hulp en sterkte;
Hij is mijn lied, mijn psalmgezang;
Hij was het, die mijn heil bewerkte,
Dies loof ik Hem mijn leven lang.
Men hoort der vromen tent weergalmen
Van hulp en heil ons aangebracht;
Daar zingt men blij, met dankb're psalmen:
"Gods rechterhand doet grote kracht."

11 De steen, dien door de tempelbouwers
Veracht'lijk was een plaats ontzegd,
Is, tot verbazing der beschouwers,
Van God ten hoofd des hoeks gelegd.
Dit werk is door Gods alvermogen,
Door 's HEEREN hand alleen geschied;
Het is een wonder in onz' ogen;
Wij zien het, maar doorgronden 't niet.

12 Dit is de dag, de roem der dagen,
Dien Isrels God geheiligd heeft;
Laat ons verheugd, van zorg ontslagen,
Hem roemen, die ons blijdschap geeft.
Och HEER, geef thans Uw zegeningen;
Och HEER, geef heil op dezen dag;
Och, dat men op deez' eerstelingen
Een rijken oogst van voorspoed zag.

TekstKolossenzen 1:1818 en Hij is het hoofd van het lichaam, de gemeente. Hij is het begin, de eerstgeborene uit de doden, zodat Hij onder alles de eerste geworden is.
Preek
ZingenGezang 19:3,53 Uitverkoren kerk van God!
Wil voor 't helgeweld niet schromen!
Veilig, zeker blijft uw lot,
schoon uw Heer schijnt weggenomen!
Ook uw morgenstond spoedt aan!
Sions Vorst is opgestaan!

5 O, die dag van heil en loon!
Dag van jubel, dag van glorie!
Als d' in God ontslapen doon
zullen opstaan in victorie!
't Eeuwig Licht is opgegaan!
Onze Heer is opgestaan!

Dankgebed
ZingenPsalm 21:4,54 Hij heeft, o God, van U begeerd
Het onvergank'lijk leven;
Gij hebt het hem gegeven.
Zo zijn de dagen hem vermeêrd;
Zo leeft de Vorst altoos;
Zo leeft hij eindeloos.

5 Hoe groot en schitt'rend is zijn eer,
Door 't heil, aan hem bewezen!
Hoe is zijn roem gerezen!
O alvermogend' Opperheer,
Wat glans, wat majesteit
Hebt Gij dien Vorst bereid!


Paginahulpmiddelen