| Zingen | Psalm 95:1,21 Komt, laat ons samen Isrels HEER.
Den rotssteen van ons heil, met eer,
Met Godgewijden zang ontmoeten;
Laat ons Zijn gunstrijk aangezicht,
Met een verheven lofgedicht
En blijde psalmen, juichend groeten.
2 De HEER is groot, een heerlijk God,
Een Koning, die het zaligst lot,
Ver boven alle goôn, kan schenken.
Het diepst van 's aardrijks ingewand,
Het hoogst gebergt' is in Zijn hand;
't Is al gehoorzaam op Zijn wenken.
 |
| Belijdenis | |
| Zingen | Gezang 6:33 Hij stond weer op, ons tot gerechtigheid,
toen 't derde licht rees uit de kimmen,
om nu, bekleed met majesteit,
ten derden hemel op te klimmen,
waar Hij in hoogstverheven stand,
ten troon zit aan Gods rechterhand,
vanwaar wij Hem ten oordeel wachten,
met eng'len en bazuingeschal,
wanneer Hij alle de geslachten,
't zij dood of levend, richten zal.
 |
| Lezen | Romeinen 1:1-71 Paulus, een dienstknecht van Christus Jezus, een geroepen apostel, afgezonderd tot verkondiging van het evangelie van God, 2 dat Hij tevoren door zijn profeten beloofd had in de heilige Schriften - 3 aangaande zijn Zoon, gesproten uit het geslacht van David naar het vlees, 4 naar de geest der heiligheid door zijn opstanding uit de doden verklaard Gods Zoon te zijn in kracht, Jezus Christus, onze Here - 5 door wie wij genade en het apostelschap ontvangen hebben om gehoorzaamheid des geloofs te bewerken voor zijn naam onder al de heidenen, 6 tot welke ook gij behoort, geroepenen van Jezus Christus - 7 aan alle geliefden Gods, geroepen heiligen, die te Rome zijn: genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Here Jezus Christus.. 6:1-141 Wat zullen wij dan zeggen? Mogen wij bij de zonde blijven, opdat de genade toeneme? 2 Volstrekt niet! Immers, hoe zullen wij, die der zonde gestorven zijn, daarin nog leven? 3 Of weet gij niet, dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn? 4 Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen. 5 Want indien wij samengegroeid zijn met hetgeen gelijk is aan zijn dood, zullen wij het ook zijn (met hetgeen gelijk is) aan zijn opstanding; 6 dit weten wij immers, dat onze oude mens medegekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn; 7 want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde. 8 Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven, 9 daar wij weten, dat Christus, nu Hij uit de doden is opgewekt, niet meer sterft: de dood voert geen heerschappij meer over Hem. 10 Want wat zijn dood betreft, is Hij voor de zonde eens voor altijd gestorven; wat zijn leven betreft, leeft Hij voor God. 11 Zo moet het ook voor u vaststaan, dat gij wèl dood zijt voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus. 12 Laat dan de zonde niet langer als koning heersen in uw sterfelijk lichaam, zodat gij aan zijn begeerten zoudt gehoorzamen, 13 en stelt uw leden niet langer als wapenen der ongerechtigheid ten dienste van de zonde, maar stelt u ten dienste van God, als mensen, die dood zijn geweest, maar thans leven, en stelt uw leden als wapenen der gerechtigheid ten dienste van God. 14 Immers, de zonde zal over u geen heerschappij voeren, want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade. |
| Gebed | |
| Collecte | |
| Zingen | Psalm 57:1-51 Genâ, o God, genâ, hoor mijn gebeên;
Want mijne ziel betrouwt op U alleen;
Mijn toevlucht is de schaduw Uwer vleug'len;
Ik berg mij daar voor alle tegenheên;
Totdat Uw macht den vijand zal beteug'len.
2 Ik roep tot God, den Koning van 't heelal;
Tot God, die 't werk aan mij voleinden zal,
Die van omhoog, mij redt uit mijn ellenden,
En hoe men woed', mijn vijand brengt ten val:
God zal Zijn gunst en waarheid nederzenden.
3 Door Gods genâ wordt mijne ziel gered,
Schoon zij rondom van leeuwen is bezet.
Ik lig, gedrukt door felle stokebranden;
Hun tongen zijn, als zwaarden, scherp gewet;
Als spiesen en als pijlen zijn hun tanden.
4 Verhef, o God, verhef U hemelhoog,
Uw ere straal' op aard' in ieders oog.
Zij, die een net bereidden voor mijn gangen,
Zijn zelf, terwijl mijn ziel zich nederboog,
In enen kuil, voor mij bereid, gevangen.
5 Uw hand, o God, heeft veilig mij geleid,
Ik ben gered; nu is mijn hart bereid,
Het is bereid, om U, mijn God, te loven;
Nu wordt Uw naam door mij met vreugd verbreid;
Mijn psalmgezang klimm', tot Uw roem, naar boven.
 |
| Catechismus | Zondag 1745 Wat nut ons de opstanding van Christus? Ten eerste heeft Hij door Zijn opstanding den dood overwonnen, opdat Hij ons de gerechtigheid, die Hij door Zijn dood ons verworven had, kon deelachtig maken. Ten andere worden ook wij door Zijn kracht opgewekt tot een nieuw leven. Ten derde is ons de opstanding van Christus een zeker pand onzer zalige opstanding. |
| Preek | |
| Zingen | Psalm 61:5,65 Gij zult nieuwe dagen voegen,
Vol genoegen,
Bij des Konings levenstijd;
Zijner jaren tal vermeêren,
In 't regeren,
Door Uw gunst van ramp bevrijd.
6 Hij zal eeuwig in vermogen,
Voor Uw ogen,
Zitten op zijn troon, o HEER!
Zend Uw waarheid, Uw ontferming
Ter bescherming;
Zend ze tot zijn wachters neer.
 |
| Dankgebed | |
| Zingen | Psalm 61:3,4,73 'k Zal in Uwe tent verkeren,
HEER der heren,
Voor Uw oog, in eeuwigheid;
'k Zal op U mijn vast vertrouwen
Altoos bouwen,
Door Uw vleug'len overspreid.
4 Want Uw goedheid, die wij loven,
Heeft van boven
Mijn geloft' en beê gehoord;
Gij deedt mij tot d' erf'nis komen
Van de vromen,
Wien de vrees Uws naams bekoort.
7 'k Zal dan door mijn blijde galmen,
Door mijn psalmen,
Loven Uwe Majesteit;
Mijn geloften U betalen,
Menigmalen
Plechtig aan U toegezeid.
 |