liturgie

Dit is een oude revisie van het document!


8 juni10.30 uur15.00 uur

10.30 uur15.00 uur

ZingenPsalm 143:8,108 Laat mij Uw dierb're goedheid prijzen,
Wanneer ik 't morgenlicht zie rijzen;
'k Betrouw op U in mijn ellend';
Wil mij het ware heilspoor wijzen;
Mijn ziel heeft zich tot U gewend.

10 Leer mij, o God van zaligheden,
Mijn leven in Uw dienst besteden;
Gij zijt mijn God, vat Gij mijn hand;
Uw goede Geest bestier' mijn schreden,
En leid' mij in een effen land.

Wet
ZingenPsalm 25:2,52 HEER, ai, maak mij Uwe wegen,
Door Uw woord en Geest bekend;
Leer mij, hoe die zijn gelegen,
En waarheen G' Uw treden wendt,
Leid mij in Uw waarheid, leer
IJv'rig mij Uw wet betrachten;
Want Gij zijt mijn heil, o HEER,
'k Blijf U al den dag verwachten.

5 Lout're goedheid, liefdekoorden,
Waarheid zijn des HEEREN paân
Hun, die Zijn verbond en woorden,
Als hun schatten, gadeslaan.
Wil mij, Uwen naam ter eer;
Al mijn euveldaân vergeven!
Ik heb tegen U, o HEER,
Zwaar en menigmaal misdreven.

LezenHandelingen 2:1-331 En toen de Pinksterdag aanbrak, waren allen tezamen bijeen. 2 En eensklaps kwam er uit de hemel een geluid als van een geweldige windvlaag en vulde het gehele huis, waar zij gezeten waren; 3 en er vertoonden zich aan hen tongen als van vuur, die zich verdeelden, en het zette zich op ieder van hen; 4 en zij werden allen vervuld met de heilige Geest en begonnen met andere tongen te spreken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken. 5 Nu waren er Joden te Jeruzalem woonachtig, vrome mannen uit alle volken onder de hemel; 6 en toen dit geluid gekomen was, liep de menigte te hoop en verbaasde zich, want een ieder hoorde hen in zijn eigen taal spreken. 7 En buiten zichzelf van verwondering zeiden zij: Zie, zijn niet al dezen, die daar spreken, Galileeërs? 8 En hoe horen wij hen dan een ieder in onze eigen taal, waarin wij geboren zijn? 9 Parten, Meden, Elamieten, inwoners van Mesopotamië, Judea en Kapadocië, Pontus en Asia, 10 Frygië en Pamfylië, Egypte en de streken van Libië bij Cyrene, en hier verblijvende Romeinen, zowel Joden als Jodengenoten, 11 Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze eigen taal van de grote daden Gods spreken. 12 En zij waren allen buiten zichzelf en geheel met de zaak verlegen, en zij zeiden de een tot de ander: Wat wil dit toch zeggen? 13 Maar anderen zeiden spottend: Zij hebben te veel zoete wijn gehad! 14 Maar Petrus stond met de elven op, en hij verhief zijn stem en sprak hen toe: Gij Joden en allen, die te Jeruzalem woonachtig zijt, dit zij u bekend en neemt mijn woorden ter ore. 15 Want deze mensen zijn niet dronken, zoals gij veronderstelt, want het is het derde uur van de dag; 16 maar dit is het, waarvan gesproken is door de profeet Joël: 17 En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouderen zullen dromen dromen: 18 ja, zelfs op mijn dienstknechten en mijn dienstmaagden zal Ik in die dagen van mijn Geest uitstorten en zij zullen profeteren. 19 En Ik zal wonderen geven in de hemel boven en tekenen op de aarde beneden: bloed en vuur en rookwalm. 20 De zon zal veranderen in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en doorluchtige dag des Heren komt. 21 En het zal zijn, dat al wie de naam des Heren aanroept, behouden zal worden. 22 Mannen van Israël, hoort deze woorden: Jezus, de Nazoreeër, een man u van Godswege aangewezen door krachten, wonderen en tekenen, die God door Hem in uw midden verricht heeft, zoals gij zelf weet, 23 deze, naar de bepaalde raad en voorkennis van God uitgeleverd, hebt gij door de handen van wetteloze mensen aan het kruis genageld en gedood. 24 God evenwel heeft Hem opgewekt, want Hij verbrak de weeën van de dood, naardien het niet mogelijk was, dat Hij door hem werd vastgehouden. 25 Want David zegt van Hem: Ik zag de Here te allen tijde voor mij; want Hij is aan mijn rechterhand, opdat ik niet wankelen zou. 26 Daarom is mijn hart verheugd en mijn tong verblijd, ja, ook mijn vlees zal nog een schuilplaats vinden in hope, 27 omdat Gij mijn ziel niet aan het dodenrijk zult overlaten, noch uw heilige ontbinding doen zien. 28 Gij hebt mij wegen ten leven doen kennen; Gij zult mij vervullen met verheuging voor uw aangezicht. 29 Mannen broeders, men mag vrijuit tot u zeggen van de aartsvader David, dat hij èn gestorven èn begraven is, en zijn graf is bij ons tot op deze dag. 30 Daar hij nu een profeet was en wist, dat God hem onder ede gezworen had een uit de vrucht zijner lendenen op zijn troon te doen zitten, 31 heeft hij in de toekomst gezien en gesproken van de opstanding van de Christus, dat Hij niet aan het dodenrijk is overgelaten, noch zijn vlees ontbinding heeft gezien. 32 Deze Jezus heeft God opgewekt, waarvan wij allen getuigen zijn. 33 Nu Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd is en de belofte des heiligen Geestes van de Vader ontvangen heeft, heeft Hij dit uitgestort, wat gíj en ziet en hoort.
Gebed
Collecte
ZingenPsalm 671 D' algoede God zij ons genadig,
En zegen' ons met overvloed;
Hij doe Zijn aangezicht gestadig
Ons lichten, en Hij zij ons goed;
Opdat elk genegen
Zich aan Uwe wegen
Op deez' aarde wenn';
En de blinde heiden,
Nu van God gescheiden,
Eens Uw heil erkenn'.

2 De volken zullen U belijden,
O God, U loven al te zaâm.
De landen zullen zich verblijden,
En juichen over Uwen naam.
Volken zult Gij rechten,
Hunne zaak beslechten,
In rechtmatigheid;
Volken op deez' aarde,
Die Uw arm vergaarde,
Die Gij veilig leidt.

3 De volken zullen, HEER, U loven;
O HEER, U loven altemaal,
Die d' aarde vruchtbaar maakt van boven,
Dat z' ons op haar gewas onthaal'.
God is ons genegen;
Onze God geeft zegen.
Hij, die alles geeft,
Hij zal zijn geprezen;
Hem zal alles vrezen,
Wat op aarde leeft.

Tekst
Preek
ZingenGezang 22:1,41 Ja, de Trooster is gekomen,
Jezus ging van d' aarde heen!
Jezus, van u opgenomen,
liet, o kerk, u niet alleen!
De Beloofde werd gezonden,
en de kracht uit God kwam neer!
't Past ons juichend, keer op keer,
zijn verschijning te verkonden!
Heden is het Pinksterfeest!
Looft en dankt den Heilgen Geest!

4 Geest der kennis, Geest der waarheid,
der genade, der gebeen!
Leer ons wandlen bij uw klaarheid
in de heilverborgenheen!
Doe ons Abba, Vader, bidden,
zeggen: Jezus onzen Heer,
geven U in alles d' eer!
Zweef in der gemeenten midden,
om te heilgen d' offerand
van hun hart en mond en hand!

Openbare geloofsbelijdenis
ZingenPsalm 121:44 De HEER zal u steeds gadeslaan,
Opdat Hij in gevaar,
Uw ziel voor ramp be
waar';
De HEER, 't zij g' in of uit moogt gaan,
En waar g' u heen moogt spoeden,
Zal eeuwig
u behoeden.

Dankgebed
ZingenPsalm 122:1,21 Ik ben verblijd, wanneer men mij
Godvruchtig opwekt: "Zie, wij staan
Gereed, om naar Gods huis te gaan;
Kom, ga met ons en doe als wij."
Jeruzalem, dat ik bemin,
Wij treden uwe poorten in;
Daar staan, o Godsstad, onze voeten.
Jeruzalem is wèl gebouwd,
Wel saâmgevoegd: wie haar beschouwt,
Zal haar voor 's Bouwheers kunstwerk groeten.

2 De stammen, naar Gods naam genoemd,
Gaan derwaarts op; waar elk zich buigt
Naar d' ark, die van Gods gunst getuigt;
Waar elk Zijn naam belijdt en roemt;
Want d' achtb're zetel van 't gericht
Is daar voor Davids huis gesticht;
De rechterstoelen staan daar binnen.
Bidt, met een algemene stem,
Om vrede voor Jeruzalem.
Het ga hun wèl, die u beminnen.

ZingenPsalm 33:1,31 Zingt vrolijk, heft de stem naar boven,
Rechtvaardigen, verheft den HEER.
Het past oprechten, God te loven;
Zingt Zijnen groten naam ter eer.
Prijst Hem in uw psalmen,
Met de schoonste galmen;
Roept Zijn weldaân uit;
Laat de keel zich paren
Met den klank der snaren;
Looft Hem met de luit.

3 Hij schept in 't heilig recht behagen;
Zijn wijsheid is alom verspreid;
Men hoort al 't wereldrond gewagen
Van Zijne goedertierenheid.
's HEEREN alvermogen
Bracht de hemelbogen
Door Zijn woord in 't licht;
Heeft de flonkervuren,
Die den tijd verduren,
Door Zijn Geest gesticht.

Belijdenis
ZingenGezang 20:5,65 G' ontvingt die gaven, blijde scharen,
thans geen verlaten wezen meer!
Gij zaagt uw Heer ten hemel varen
De Heilge Geest daald' op u neer!
D' engelen daarboven,
met de heilgen loven
God, op aard' geweest!
En de kerk beneden,
ziet zijn plaats betreden
door zijn eigen Geest!

6 Laat ons steeds hopen, bidden, waken,
en ons versterken in ons Hoofd!
Ook heden wil Hij vreugde maken
aan al wie dezen Geest gelooft!
Gij werdt opgenomen,
Gij zult wederkomen,
onze Hemelvorst!
Gij stort uit den hoge
stromen op het droge,
laving aan wie dorst!

LezenHandelingen 4:1-311 En terwijl zij tot het volk spraken, overvielen hen de priesters, de hoofdman van de tempel en de Sadduceeën, 2 zeer verontwaardigd, omdat zij het volk leerden en in Jezus de opstanding uit de doden verkondigden; 3 en zij sloegen de handen aan hen en stelden hen in bewaring tot de volgende dag, want het was reeds avond. 4 Maar velen van hen, die het woord gehoord hadden, werden gelovig, en het getal der mannen werd ongeveer vijfduizend. 5 En het geschiedde tegen de volgende dag, dat hun oversten en hun oudsten en hun schriftgeleerden bijeenkwamen te Jeruzalem, 6 en Annas, de hogepriester, en Kajafas, Johannes, Alexander en allen, die tot het hogepriesterlijk geslacht behoorden; 7 en toen zij hen hadden laten voorkomen, wilden zij van hen weten: Door welke kracht of door welke naam hebt gij dit gedaan? 8 Toen zeide Petrus, vervuld met de heilige Geest, tot hen: Oversten van het volk en oudsten, 9 indien wij thans in verhoor genomen worden ter zake van een weldaad aan een zieke, waardoor hij gezond geworden is, 10 dan moet aan u allen en het ganse volk van Israël bekend zijn, dat door de naam van Jezus Christus, de Nazoreeër, die gij gekruisigd hebt, maar die God heeft opgewekt uit de doden, dat door die naam deze hier gezond voor u staat. 11 Dit is de steen, door u, de bouwlieden, versmaad, die nochtans tot hoeksteen is geworden. 12 En de behoudenis is in niemand anders, want er is ook onder de hemel geen andere naam aan de mensen gegeven, waardoor wij moeten behouden worden. 13 Toen zij nu de vrijmoedigheid van Petrus en Johannes zagen en bemerkt hadden, dat zij ongeletterde en eenvoudige mensen uit het volk waren, verwonderden zij zich, en zij herkenden hen, dat zij met Jezus geweest waren; 14 en daar zij de genezene bij hen zagen staan, konden zij er niets tegen inbrengen. 15 En na hun geboden te hebben buiten de raadzaal te gaan, overlegden zij met elkander, 16 en zij zeiden: Wat moeten wij met deze mensen beginnen? Want dat er een kennelijk wonderteken door hen verricht is, is duidelijk aan allen, die te Jeruzalem wonen, en wij kunnen het niet loochenen; 17 maar om te voorkomen, dat het nog meer onder het volk verbreid wordt, laat ons hun dreigend gebieden tot niemand meer te spreken op gezag van deze naam. 18 En toen zij hen binnengeroepen hadden, bevalen zij hun in het geheel niet meer te spreken over of te leren op gezag van de naam van Jezus. 19 Maar Petrus en Johannes antwoordden en zeiden tot hen: Beslist zelf, of het recht is voor God, meer aan u dan aan God gehoor te geven; 20 want wij kunnen niet nalaten te spreken van wat wij gezien en gehoord hebben. 21 Maar zij dreigden nog meer, doch lieten hen vrij, daar zij geen vorm konden vinden om hen te straffen - en wel om het volk; want allen verheerlijkten God om hetgeen er geschied was; 22 want de mens, aan wie dit teken der genezing verricht was, was boven de veertig jaar. 23 En toen zij vrijgelaten waren, gingen zij naar de hunnen en deelden hun mede al wat de overpriesters en oudsten tot hen gezegd hadden. 24 En toen dezen het hoorden, verhieven zij eenparig hun stem tot God en zeiden: Gij, Here, zijt het, die geschapen hebt de hemel, de aarde, de zee en al wat daarin is; 25 die door de heilige Geest bij monde van onze vader David, uw knecht, gezegd hebt: Waarom hebben de heidenen gewoed en de volken ijdele raad bedacht? 26 De koningen der aarde hebben zich opgesteld en de oversten zijn tezamen vergaderd tegen de Here en tegen zijn Gezalfde. 27 Want inderdaad zijn in deze stad vergaderd tegen uw heilige knecht Jezus, die Gij gezalfd hebt, Herodes zowel als Pontius Pilatus met de heidenen en de volken van Israël, 28 om te doen al wat uw hand en uw raad tevoren bepaald had, dat geschieden zou. 29 En nu, Here, let op hun dreigingen en geef uw dienstknechten met alle vrijmoedigheid uw woord te spreken, 30 doordat Gij uw hand uitstrekt tot genezing, en dat tekenen en wonderen geschieden door de naam van uw heilige knecht Jezus. 31 En terwijl zij baden, werd de plaats, waar zij vergaderd waren, bewogen; en zij werden allen vervuld met de heilige Geest en spraken het woord Gods met vrijmoedigheid.
Gebed
CatechismusZondag 2053 Wat gelooft gij van den Heiligen Geest?
Eerstelijk dat Hij te zamen met den Vader en den Zoon waarachtig en eeuwig God is. Ten andere dat Hij ook mij gegeven is, opdat Hij mij door een waar geloof Christus en al Zijn weldaden deelachtig make, mij trooste en bij mij eeuwiglijk blijve.
Preek
ZingenPsalm 119:3,93 Och, schonkt Gij mij de hulp van Uwen Geest!
Mocht die mij op mijn paân ten leidsman strekken!
'k Hield dan Uw wet, dan leefd' ik onbevreesd;
Dan zou geen schaamt' mijn aangezicht bedekken,
Wanneer ik steeds opmerkend waar' geweest,
Hoe Uw geboôn mij tot Uw liefde wekken.

9 Doe bij Uw knecht weldadigheid, o HEER,
Opdat ik leev', Uw woorden moog' bewaren,
En dat Uw Geest mij ware wijsheid leer',
Mijn oog verlicht', de nevels op doe klaren;
Dat mijne ziel de wond'ren zie en eer',
Die in Uw wet alom zich openbaren.

LezenAvondmaalsformulier deel 1Geliefden in den Here Jezus Christus, hoort aan de woorden der inzetting van het Heilig Avondmaal van onzen Here Jezus Christus, welke ons beschrijft de Heilige Apostel Paulus:
„Ik heb van den Here ontvangen, hetgeen ik u ook overgegeven heb, dat de Here Jezus, in de nacht in welke Hij verraden werd, het brood nam; en als Hij gedankt had, brak Hij het, en zeide: Neemt, eet; dat is mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt; doet dat tot mijn gedachtenis. Desgelijks nam Hij ook de drinkbeker na het eten des Avondmaals, en zeide: Deze drinkbeker is het nieuwe Testament in mijn bloed; doet dat, zo dikwijls als gij (die) zult drinken, tot mijn gedachtenis. Want zo dikwijls als gij dit brood zult eten, en deze drinkbeker zult drinken, zo verkondigt de dood des Heren, totdat Hij komt. Zo dan, wie onwaardiglijk dit brood eet, of de drinkbeker des Heren drinkt, die zal schuldig zijn aan het lichaam en bloed des Heren. Maar de mens beproeve zichzelf, en ete alzo van het brood, en drinke van de drinkbeker. Want die onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelf een oordeel, niet onderscheidende het lichaam des Heren.”
Opdat wij nu tot onze troost des Heren Avondmaal mogen houden, is ons vóór alle dingen nodig, dat wij ons tevoren recht beproeven; ten andere, dat wij het tot dat einde richten, waartoe het de Here Christus verordineerd en ingesteld heeft, namelijk, tot zijn gedachtenis.
De waarachtige beproeving van onszelf bestaat in deze drie stukken:
Ten eerste, bedenke een iegelijk bij zichzelf zijn zonden en vervloeking, opdat hij zichzelf mishage, en zich voor God verootmoedige, aangezien de toorn Gods tegen de zonde zo groot is, dat Hij die (eer Hij ze ongestraft liet blijven) aan zijn lieven Zoon Jezus Christus, met de bittere en smadelijke dood des kruises gestraft heeft.
Ten andere, onderzoeke een iegelijk zijn hart, of hij ook deze gewisse belofte Gods gelooft, dat hem al zijn zonden, alleen om het lijden en sterven van Jezus Christus, vergeven zijn, en de volkomen gerechtigheid van Christus hem als zijn eigen toegerekend en geschonken is, ja zo volkomen, alsof hij zelf in eigen persoon voor al zijn zonden betaald, en alle gerechtigheid volbracht had.
Ten derde, onderzoeke een iegelijk zijn consciëntie, of hij ook gezind is, voortaan met zijn ganse leven waarachtige dankbaarheid jegens God den Here te bewijzen, en voor het aangezicht Gods oprecht te wandelen; insgelijks, of hij zonder enige geveinsdheid (alle vijandschap, haat en nijd van harte afleggende) een ernstig voornemen heeft, om van nu voortaan in waarachtige liefde en enigheid met zijn naasten te leven.
Allen dan, die alzo gezind zijn, die wil God gewis in genade aannemen, en voor waardige medegenoten van de tafel zijns Zoons Jezus Christus houden. Daarentegen die dit getuigenis in hun harten niet gevoelen, die eten en drinken zichzelf een oordeel. Waarom wij ook, naar het bevel van Christus en van den Apostel Paulus, allen die zich met deze navolgende ergerlijke zonden besmet weten, vermanen, van de tafel des Heren zich te onthouden, en hun verkondigen, dat zij geen deel in het rijk van Christus hebben; als daar zijn: alle afgodendienaars; allen, die gestorven heiligen, engelen of andere schepselen aanroepen; allen, die de beelden eer aandoen; alle tovenaars en waarzeggers, die vee of mensen, mitsgaders andere dingen, zegenen, en die aan zulke zegening geloof hechten; alle verachters van God, van zijn Woord, en van de Heilige Sacramenten; alle Godslasteraars; allen, die tweedracht, sekten en muiterij in kerken en wereldlijke regeringen begeren aan te richten; alle meinedigen; allen, die hun ouderen en overheden ongehoorzaam zijn; alle doodslagers, kijvers, en die in haat en nijd tegen hun naasten leven; alle echtbrekers, hoereerders, dronkaards, dieven, woekeraars, rovers, spelers, gierigaards, en al degenen, die een ergerlijk leven leiden. Deze allen, zo lang zij in zulke zonden blijven, zullen zich van deze spijze (welke Christus alleen voor zijn gelovigen verordineerd heeft) onthouden, opdat hun gericht en verdoemenis niet des te zwaarder worde.
Maar dit wordt ons, geliefde Broeders en Zusters, niet voorgehouden, om de verslagen harten der gelovigen kleinmoedig te maken, alsof niemand tot het Avondmaal des Heren gaan mocht, dan die zonder enige zonde ware. Want wij komen niet tot dit Avondmaal, om daarmede te betuigen, dat wij in onszelf volkomen en rechtvaardig zijn; maar integendeel, aangezien wij ons leven buiten onszelf in Jezus Christus zoeken, zo bekennen wij daarmede, dat wij midden in de dood liggen. Daarom, al is het dat wij nog vele gebreken en ellendigheid in ons bevinden, als namelijk: dat wij geen volkomen geloof hebben, dat wij ons ook met zulke ijver om God te dienen niet begeven, als wij schuldig zijn; maar dagelijks met de zwakheid onzes geloofs, en de boze lusten onzes vleses te strijden hebben; nochtans, desniettegenstaande, overmits ons (door de genade des Heiligen Geestes) zulke gebreken van harte leed zijn, en wij begeren tegen ons ongeloof te strijden, en naar alle geboden Gods te leven; zo zullen wij gewis en zeker zijn, dat geen zonde noch zwakheid, die nog (tegen onze wil) in ons overgebleven is, ons kan hinderen, dat ons God niet in genade zou aannemen, en alzo dezer hemelse spijze en drank waardig en deelachtig maken.

Ten andere, laat ons nu ook overdenken, waartoe ons de Here zijn Avondmaal heeft ingezet: namelijk, dat wij zulks doen zouden tot zijn gedachtenis. Maar aldus zullen wij Zijner daarbij gedenken:
Eerstelijk, dat wij ganselijk in onze harten vertrouwen, dat onze Here Jezus Christus (naar luid van de beloften, die den voorvaderen in het Oude Testament van het begin af geschied zijn) van den Vader in deze wereld gezonden is, ons vlees en bloed heeft aangenomen, de toorn Gods (onder welke wij eeuwig hadden moeten verzinken) van het begin zijner menswording tot het einde zijns levens op aarde voor ons heeft gedragen, en alle gehoorzaamheid en gerechtigheid der Goddelijke wet voor ons heeft vervuld; voornamelijk, toen Hem de last van onze zonden, en van de toorn Gods, het bloedige zweet in de hof uitgedrukt heeft; waar Hij gebonden werd, opdat Hij ons zou ontbinden; daarna ontallijke smaadheden geleden heeft, opdat wij nimmermeer te schande zouden worden; onschuldig ter dood veroordeeld is, opdat wij voor het gericht Gods zouden vrijgesproken worden; ja zijn gezegend lichaam aan het kruis heeft laten nagelen, opdat Hij het handschrift onzer zonden daaraan zou hechten; en heeft alzo de vervloeking van ons op zich geladen, opdat Hij ons met zijn zegening vervullen zou; en heeft zich vernederd tot in de allerdiepste versmaadheid en angst der hel, met lichaam en ziel, aan het hout des kruises, toen Hij riep met luider stem: „Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” opdat wij tot God zouden genomen, en nimmermeer van Hem verlaten worden; en heeft eindelijk met zijn dood en bloedstorting het nieuwe en eeuwige Testament, het verbond der genade en der verzoening, besloten, toen Hij zeide: „Het is volbracht”.
En opdat wij vastelijk zouden geloven, dat wij tot dit genadeverbond behoren, „nam de Here in zijn laatste Avondmaal het brood, en als Hij gedankt had, brak Hij het, en gaf het zijn discipelen, en zeide: Neemt, eet, dat is mijn lichaam, hetwelk voor u gegeven wordt; doet dat tot mijn gedachtenis. Desgelijks na het Avondmaal, nam Hij de drinkbeker, en gedankt hebbende, gaf hun die, zeggende: Drinkt allen daaruit; deze drinkbeker is het nieuwe Testament in mijn bloed, hetwelk voor u en voor velen vergoten wordt, tot vergeving der zonden; doet dat, zo dikwijls als gij die zult drinken, tot mijn gedachtenis”; dat is: zo dikwijls als gij van dit brood eet, en van deze beker drinkt, zult gij daardoor als door een gewisse gedachtenis en pand, vermaand en verzekerd worden van deze mijn hartelijke liefde en trouw jegens u, dat Ik voor u (daar gij anders de eeuwige dood hadt moeten sterven) mijn lichaam aan het hout des kruises in de dood geve, en mijn bloed vergiete, en uw hongerige en dorstige zielen met dit mijn gekruisigd lichaam en vergoten bloed tot het eeuwige leven spijze en lave, even zeker, als een iegelijk dit brood voor zijn ogen gebroken, en deze beker hem gegeven wordt, en gij die tot mijn gedachtenis met uw mond eet en drinkt.
Uit deze inzetting des Heiligen Avondmaals van onzen Here Jezus Christus zien wij, dat Hij ons geloof en betrouwen op zijn volkomen offerande (die eenmaal aan het kruis geschied is) als op de enige grond en fondament onzer zaligheid wijst, waar Hij onzen hongerigen en dorstigen zielen tot een waarachtige spijze en drank des eeuwigen levens geworden is. Want door zijn dood heeft Hij de oorzaak van onze eeuwige honger en kommer, namelijk de zonde, weggenomen, en ons den levendmakenden Geest verworven; opdat wij door dien Geest (die in Christus, als in het Hoofd, en in ons als zijn lidmaten woont) met Hem waarachtige gemeenschap zouden hebben, en al zijn goederen, het eeuwige leven, de gerechtigheid en de heerlijkheid, deelachtig worden.
Daarbenevens, dat wij ook door denzelfden Geest onder elkander, als lidmaten van één lichaam, in waarachtige broederlijke liefde verbonden worden; gelijk de Heilige Apostel spreekt: „Eén brood is het, zo zijn wij velen één lichaam, dewijl wij allen ééns broods deelachtig zijn”. Want gelijk uit vele graankorrels één meel gemalen, en één brood gebakken wordt, en uit vele beziën, samengeperst zijnde, één wijn en drank vliet, en zich ondereen vermengt; alzo zullen wij allen, die door het waarachtig geloof Christus ingelijfd zijn, door broederlijke liefde, om Christus’, onzen lieven Zaligmakers, wil, die ons tevoren zo uitnemend heeft liefgehad, allen te zamen één lichaam zijn, en zulks niet alleen met woorden, maar ook met de daad jegens elkander bewijzen.
Daartoe helpe ons de almachtige, barmhartige God en Vader van onzen Here Jezus Christus, door zijn Heiligen Geest. Amen.

Opdat wij dan dit alles mogen verkrijgen, laat ons onszelf voor God verootmoedigen, en Hem met waarachtig geloof om zijn genade aanroepen:

Barmhartige God en Vader, wij bidden U, dat Gij in dit Avondmaal (waarin wij oefenen de heerlijke gedachtenis van de bittere dood van uw lieven Zoon Jezus Christus) door uw Heiligen Geest in onze harten wilt bewerken, dat wij ons met waarachtig vertrouwen aan uw Zoon Jezus Christus hoe langer hoe meer overgeven, opdat onze bezwaarde en verslagen harten met zijn waarachtig lichaam en bloed, ja met Hem, waarachtig God en mens, het enige hemelse brood, door de kracht des Heiligen Geestes gespijzigd en gelaafd worden; en dat wij niet meer in onze zonden, maar Hij in ons, en wij in Hem leven, en zo waarachtig het nieuwe en eeuwige testament en verbond der genade deelachtig zijn mogen, dat wij niet twijfelen, of Gij zult eeuwig onze genadige Vader zijn, ons onze zonden nimmermeer toerekenende, en met alle dingen aan lichaam en ziel verzorgende, als uw lieve kinderen en erfgenamen.
Verleen ons ook uw genade, dat wij, getroost ons kruis op ons nemende, onszelf verloochenen, onzen Heiland belijden, en in alle droefenis met een opgeheven hoofd onzen Here Jezus Christus uit de hemel verwachten, waar Hij onze sterfelijke lichamen aan zijn verheerlijkt lichaam gelijk maken, en ons tot zich nemen zal in eeuwigheid.
Verhoor ons, o God en barmhartige Vader, door Jezus Christus, die ons aldus heeft leren bidden:
Onze Vader, die in de hemelen zijt;
Uw naam worde geheiligd.
Uw koninkrijk kome.
Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op de aarde.
Geef ons heden ons dagelijks brood.
En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren.
En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den boze.
Want uw is het koninkrijk, en de kracht, en de heerlijkheid in der eeuwigheid.
Wil ons ook door dit Heilig Avondmaal sterken in het algemeen ongetwijfeld christelijk geloof, waarvan wij belijdenis doen met mond en hart, sprekende:
Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde.
En in Jezus Christus, zijn eniggeboren Zoon, onzen Here; die ontvangen is van den Heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria; die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven, nedergedaald ter helle; ten derden dage wederom opgestaan van de doden; opgevaren ten hemel, zittende ter rechterhand Gods des almachtigen Vaders; van waar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden.
Ik geloof in den Heiligen Geest. Ik geloof een heilige, algemene, christelijke kerk, de gemeenschap der heiligen; vergeving der zonden; wederopstanding des vleses; en een eeuwig leven. Amen.
ZingenPsalm 118:7,87 De HEER is mij tot hulp en sterkte;
Hij is mijn lied, mijn psalmgezang;
Hij was het, die mijn heil bewerkte,
Dies loof ik Hem mijn leven lang.
Men hoort der vromen tent weergalmen
Van hulp en heil ons aangebracht;
Daar zingt men blij, met dankb're psalmen:
"Gods rechterhand doet grote kracht."

8 Gods rechterhand is hoog verheven;
Des HEEREN sterke rechterhand
Doet door haar daân de wereld beven,
Houdt door haar kracht Gods volk in stand.
Ik zal door 's vijands zwaard niet sterven,
Maar leven, en des HEEREN daân,
Waardoor wij zoveel heil verwerven,
Elk, tot Zijn eer, doen gadeslaan.

LezenAvondmaalsformulier deel 2Opdat wij dan met het waarachtige hemelse brood Christus gespijzigd mogen worden, zo laat ons met onze harten niet aan de uiterlijke tekenen van brood en wijn blijven hangen; maar onze harten opwaarts in de hemel verheffen, waar Jezus Christus is, onze Voorspraak, ter rechterhand zijns hemelsen Vaders, waarheen ook ons de Artikelen van ons christelijk geloof wijzen; niet twijfelende, of wij zullen zo waarachtig door de werking des Heiligen Geestes met zijn lichaam en bloed aan onze zielen gespijzigd en gelaafd worden, als wij het heilige brood en de heilige drank tot zijn gedachtenis ontvangen.

(Bij het breken en uitdelen des broods spreekt de dienaar:)
„Het brood, dat wij breken, is de gemeenschap des lichaams van Christus.” Neemt, eet, gedenkt, en gelooft, dat het lichaam van onzen Here Jezus Christus gebroken is tot een volkomen verzoening van al onze zonden.

(En als hij den drinkbeker geeft:)
„De drinkbeker der dankzegging, die wij dankzeggende zegenen, is de gemeenschap des bloeds van Christus.” Neemt, drinkt allen daaruit, gedenkt en gelooft, dat het dierbaar bloed van onzen Here Jezus Christus vergoten is tot een volkomen verzoening van al onze zonden.
Collecte
ZingenPsalm 118:11,1211 De steen, dien door de tempelbouwers
Veracht'lijk was een plaats ontzegd,
Is, tot verbazing der beschouwers,
Van God ten hoofd des hoeks gelegd.
Dit werk is door Gods alvermogen,
Door 's HEEREN hand alleen geschied;
Het is een wonder in onz' ogen;
Wij zien het, maar doorgronden 't niet.

12 Dit is de dag, de roem der dagen,
Dien Isrels God geheiligd heeft;
Laat ons verheugd, van zorg ontslagen,
Hem roemen, die ons blijdschap geeft.
Och HEER, geef thans Uw zegeningen;
Och HEER, geef heil op dezen dag;
Och, dat men op deez' eerstelingen
Een rijken oogst van voorspoed zag.

LezenAvondmaalsformulier deel 3Geliefden in den Here, dewijl de Here nu aan zijn tafel onze zielen gespijzigd heeft, zo laat ons altezamen zijn naam met dankzegging prijzen; en een iegelijk spreke in zijn hart aldus:

1. Loof den Here, mijn ziel, en al wat binnen in mij is, zijn heilige naam.
2. Loof den Here, mijn ziel, en vergeet geen van zijn weldaden.
3. Die al uw ongerechtigheid vergeeft; die al uw krankheden geneest;
4. die uw leven verlost van het verderf; die u kroont met goedertierenheid en barmhartigheden.
8. Barmhartig en genadig is de Here, lankmoedig en groot van goedertierenheid.
9. Hij zal niet altoos twisten, noch eeuwiglijk de toorn behouden.
10. Hij doet ons niet naar onze zonden, en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden.
11. Want zo hoog de hemel is boven de aarde, is zijn goedertierenheid geweldig over degenen, die Hem vrezen.
12. Zo ver het Oosten is van het Westen, zo ver doet Hij onze overtredingen van ons.
13. Gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen, ontfermt zich de Here over degenen, die Hem vrezen.
Die ook zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, en ons alles met Hem geschonken. Daarom, bevestigt God daarmede zijn liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is, als wij nog zondaars waren, zo zullen wij ook veel meer door Hem behouden worden van zijn toom, nadat wij door zijn bloed gerechtvaardigd zijn. Want indien wij met God verzoend zijn door de dood zijns Zoons, toen wij nog vijanden waren, veel meer zullen wij behouden worden door zijn leven, nadat wij met Hem verzoend zijn. Daarom zal mijn mond en hart des Heren lof verkondigen, van nu aan tot in der eeuwigheid. Amen.

[Dankgebed:]
O barmhartige God en Vader, wij danken U van ganser harte, dat Gij uit grondeloze barmhartigheid ons uw eniggeboren Zoon tot een Middelaar en offer voor onze zonden, en tot een spijze en drank des eeuwigen levens geschonken hebt; en dat Gij ons geeft een waarachtig geloof, waardoor wij zulke uw weldaden deelachtig worden. Gij hebt ons ook, tot sterking daarvan, door uw lieven Zoon Jezus Christus het Heilig Avondmaal laten instellen en verordenen. Wij bidden U, o getrouwe God en Vader, dat Gij door de werking uws Heiligen Geestes de gedachtenis van onzen Here Jezus Christus, en de verkondiging van zijn dood, ons tot dagelijks toenemen in het rechte geloof, en in de zalige gemeenschap van Christus wilt laten gedijen; door Hem, uw lieven Zoon Jezus Christus. Amen.
ZingenPsalm 118:13,1413 Gezegend zij de grote Koning,
Die tot ons komt in 's HEEREN naam!
Wij zeeg'nen u uit 's HEEREN woning;
Wij zegenen u al te zaâm.
De HEER is God, door Wien w' aanschouwen
Het vrolijk licht, na bang gevaar;
Bindt d' offerdieren dan met touwen
Tot aan de hoornen van 't altaar.

14 Gij zijt mijn God, U zal ik loven,
Verhogen Uwe majesteit;
Mijn God, niets gaat Uw roem te boven;
U prijz' ik tot in eeuwigheid.
Laat ieder 's HEEREN goedheid loven,
Want goed is d' Oppermajesteit;
Zijn goedheid gaat het al te boven;
Zijn goedheid duurt in eeuwigheid!


Paginahulpmiddelen