liturgie

Dit is een oude revisie van het document!


29 juni10.30 uur15.00 uur

10.30 uur15.00 uur

ZingenPsalm 147:1,31 Laat 's HEEREN lof ten hemel rijzen;
Hoe goed is 't, onzen God te prijzen!
't Betaamt ons, psalmen aan te heffen,
Die lieflijk zijn, en harten treffen.
De HEER wil ons in gunst aanschouwen;
Hij wil Jeruzalem herbouwen;
Vergâren en in vreê doen leven,
Hen, die uit Isrel zijn verdreven.

3 Zeer groot is onze HEER, vol krachten;
Onpeilbaar diep zijn Gods gedachten,
Daar Zijn verstand, nooit af te meten,
Ver overtreft al wat wij weten.
Zachtmoedigen wil Hij bewaren,
Hij houdt ze staand' in hun gevaren;
Maar goddelozen doet Hij bukken,
Bezwijken onder d' ongelukken.

Wet
ZingenPsalm 147:1010 Hij gaf aan Jakob Zijne wetten,
Deed Isrel op Zijn woorden letten;
Hij leerde z' in Zijn wegen wand'len,
Zo wou Hij met geen volken hand'len;
Die moesten Zijn getuigenissen
En Zijn verbondsgeheimen missen.
Laat dan Gods lof ten hemel rijzen;
Laat al wat adem heeft Hem prijzen!

LezenRomeinen 1:1-171 Paulus, een dienstknecht van Christus Jezus, een geroepen apostel, afgezonderd tot verkondiging van het evangelie van God, 2 dat Hij tevoren door zijn profeten beloofd had in de heilige Schriften - 3 aangaande zijn Zoon, gesproten uit het geslacht van David naar het vlees, 4 naar de geest der heiligheid door zijn opstanding uit de doden verklaard Gods Zoon te zijn in kracht, Jezus Christus, onze Here - 5 door wie wij genade en het apostelschap ontvangen hebben om gehoorzaamheid des geloofs te bewerken voor zijn naam onder al de heidenen, 6 tot welke ook gij behoort, geroepenen van Jezus Christus - 7 aan alle geliefden Gods, geroepen heiligen, die te Rome zijn: genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Here Jezus Christus. 8 In de eerste plaats dank ik mijn God door Jezus Christus over u allen, omdat in de gehele wereld van uw geloof gesproken wordt. 9 Want God, die ik met mijn geest dien in het evangelie van zijn Zoon, is mijn getuige, hoe ik onophoudelijk te allen tijde bij mijn gebeden uwer gedenk, 10 biddende, of mij eindelijk door de wil van God eens een weg gebaand moge worden om tot u te komen. 11 Want ik verlang u te zien om u enige geestelijke gave mede te delen tot uw versterking, 12 dat is te zeggen: onder u mede bemoedigd te worden door elkanders geloof, van u zowel als van mij. 13 Doch ik stel er prijs op, broeders, dat gij weet, dat ik dikwijls het voornemen heb opgevat tot u te komen - waarin ik tot nu toe verhinderd ben - om ook onder u enige vrucht te hebben, evenals onder de andere heidenen. 14 Van Grieken en niet-Grieken, van wijzen en onwetenden ben ik een schuldenaar. 15 Vandaar mijn bereidheid om ook u te Rome het evangelie te brengen. 16 Want ik schaam mij het evangelie niet; want het is een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek. 17 Want gerechtigheid Gods wordt daarin geopenbaard uit geloof tot geloof, gelijk geschreven staat: De rechtvaardige zal uit geloof leven.. 16:17-2717 Maar ik vermaan u, broeders, dat gij hen in het oog houdt, die, in afwijking van het onderwijs, dat gij hebt ontvangen, de onenigheden en de verleidingen veroorzaken, en mijdt hen. 18 Want zulke lieden dienen niet onze Here Christus, maar hun eigen buik, en misleiden door hun schoonklinkende en vrome taal de harten der argelozen. 19 Want uw gehoorzaamheid is bij allen bekend geworden. Over u verblijd ik mij dus, doch ik wil, dat gij niet alleen wijs zijt tot het goede, maar ook onbesmet van het kwade. 20 De God nu des vredes zal weldra de satan onder uw voeten vertreden. De genade van onze Here Jezus zij met u! 21 Mijn medearbeider Timoteüs en mijn stamgenoten Lucius, Jason en Sosipater, groeten u. 22 Ik, Tertius, die de brief op schrift gebracht heb, groet u in de Here. 23 Gajus, wiens gastvrijheid ik en de gehele gemeente genieten, laat u groeten. U groet Erastus, de stadsrentmeester, en Quartus, de broeder. 24 [De genade van onze Here Jezus Christus zij met u allen. Amen.] 25 Hem nu, die bij machte is u te versterken - naar mijn evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring van het geheimenis, eeuwenlang verzwegen, 26 maar thans geopenbaard en door profetische schriften volgens bevel van de eeuwige God tot bewerking van gehoorzaamheid des geloofs bekendgemaakt onder alle volken - 27 Hem, de alleen wijze God, zij, door Jezus Christus, de heerlijkheid in alle eeuwigheid! Amen.
Gebed
Collecte
ZingenPsalm 871 Zijn grondslag, zijn onwrikb're vastigheden
Heeft God gelegd op bergen, Hem gewijd;
De HEER, die Zich in Sions heil verblijdt,
Bemint het meer dan alle Jakobs steden.

2 Men spreekt van u zeer herelijke dingen,
O schone stad van Isrels Opperheer!
'k Zie Rahab, ik zie Babel, tot Uw eer,
Bij hen geteld, die mijne grootheid zingen.

3 De Filistijn, de Tyriër, de Moren,
Zijn binnen u, o Godsstad, voortgebracht;
Van Sion zal het blijde nageslacht
Haast zeggen: "Deez' en die is daar geboren".

4 God zal ze zelf bevestigen en schragen,
En op Zijn rol, waar Hij de volken schrijft,
Hen tellen, als in Isrel ingelijfd,
En doen den naam van Sions kind'ren dragen.

5 Dan wordt mijn naam met lofgejuich geprezen;
Dan zullen daar de blijde zangers staan,
De speelliên op de harp en cimbel slaan,
En binnen u al mijn fonteinen wezen.

TekstRomeinen 16:25-2725 Hem nu, die bij machte is u te versterken - naar mijn evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring van het geheimenis, eeuwenlang verzwegen, 26 maar thans geopenbaard en door profetische schriften volgens bevel van de eeuwige God tot bewerking van gehoorzaamheid des geloofs bekendgemaakt onder alle volken - 27 Hem, de alleen wijze God, zij, door Jezus Christus, de heerlijkheid in alle eeuwigheid! Amen.
Preek
ZingenPsalm 138:44 Als ik, omringd door tegenspoed,
Bezwijken moet,
Schenkt Gij mij leven;
Is 't, dat mijns vijands gramschap brandt,
Uw rechterhand
Zal redding geven.
De HEER is zo getrouw, als sterk;
Hij zal Zijn werk
Voor mij vo
len-den,
Verlaat niet wat Uw hand begon,
O Levensbron,
Wil bijstand
zenden.

Dankgebed
ZingenPsalm 72:10,1110 Dan zal, na zoveel gunstbewijzen,
't Gezegend heidendom
't Geluk van dezen Koning prijzen,
Die Davids troon beklom.
Geloofd zij God, dat eeuwig Wezen,
Bekleed met mogendheên;
De HEER, in Israël geprezen,
Doet wond'ren, Hij alleen.

11 Zijn naam moet eeuwig eer ontvangen;
Men loov' Hem vroeg en spâ;
De wereld hoor', en volg' mijn zangen,
Met Amen, Amen, na.

ZingenPsalm 71:11,1411 Ik zal blijmoedig henen treden
In 's HEEREN mogendheid.
Mijn hart is uitgebreid,
O HEER, om Uw gerechtigheden,
Ja die alleen, te prijzen,
Op aangename wijzen.

14 Ik roem, o eeuwig Alvermogen,
'k Roem Uw gerechtigheid,
Die zoveel glans verspreidt,
Zo heerlijk schittert uit den hoge,
O HEER der legerscharen,
Wie kan U evenaren?

Belijdenis
ZingenPsalm 103:2,62 Loof Hem, die u, al wat gij hebt misdreven,
Hoeveel het zij, genadig wil vergeven;
Uw krankheên kent en liefderijk geneest;
Die van 't verderf uw leven wil verschonen,
Met goedheid en barmhartigheên u kronen;
Die in den nood uw redder is geweest.

6 Zo hoog Zijn troon moog' boven d' aarde wezen,
Zo groot is ook voor allen, die Hem vrezen,
De gunst, waarmee Hij hen wil gadeslaan;
Zo ver het west verwijderd is van 't oosten,
Zo ver heeft Hij, om onze ziel te troosten,
Van ons de schuld en zonden weggedaan.

LezenJesaja 451 Zo zegt de Here tot zijn gezalfde, tot Kores, wiens rechterhand Ik gevat heb om volken vóór hem neer te werpen: de lendenen van koningen ontgord Ik; om deuren vóór hem te openen, geen poorten blijven gesloten. 2 Ik zelf zal vóór u uitgaan en de oneffenheden effenen; koperen deuren zal Ik verbreken en ijzeren grendels verbrijzelen. 3 En Ik zal u geven de schatten der duisternis en de rijkdommen der verborgen plaatsen, opdat gij weet, dat Ik, de Here, het ben, die u bij uw naam riep, de God van Israël. 4 Ter wille van mijn knecht Jakob en van Israël, mijn uitverkorene, riep Ik u bij uw naam, gaf u een erenaam, hoewel gij Mij niet kendet. 5 Ik ben de Here en er is geen ander; buiten Mij is er geen God. Ik gordde u, hoewel gij Mij niet kendet, 6 opdat men het wete waar de zon opgaat en waar zij ondergaat, dat er buiten Mij niemand is; Ik ben de Here, en er is geen ander, 7 die het licht formeer en de duisternis schep, die het heil bewerk en het onheil schep; Ik, de Here, doe dit alles. 8 Druppelt, hemelen, van boven en laten de wolken gerechtigheid doen neerstromen; de aarde opene zich, opdat het heil ontluike en zij daarbij gerechtigheid doe uitspruiten; Ik, de Here, heb dit geschapen. 9 Wee hem die met zijn Formeerder twist, een scherf onder aarden scherven. Zal ook het leem tot zijn vormer zeggen: Wat maakt gij? of uw werk: Hij heeft geen handen? 10 Wee hem die tot zijn vader zegt: Wat verwekt gij? En tot de vrouw: Waarom hebt gij barensweeën? 11 Zo zegt de Here, de Heilige Israëls, en zijn Formeerder: Vraagt Mij naar de toekomstige dingen, vertrouwt Mij mijn zonen en het werk mijner handen toe. 12 Ik ben het, die de aarde gemaakt en de mens daarop geschapen heb; mijn handen hebben de hemelen uitgespannen en aan al hun heer heb Ik mijn bevelen gegeven. 13 Ik ben het, die hem verwekt heb in gerechtigheid, en al zijn wegen zal Ik effen maken; hij is het, die mijn stad herbouwen zal en mijn ballingen vrijlaten, zonder koopprijs en zonder geschenk, zegt de Here der heerscharen. 14 Zo zegt de Here: Het vermogen van Egypte en de koopwaar van Ethiopië - de Sabeeërs, die mannen van statige gestalte, zullen tot u overkomen en u toebehoren; zij zullen u volgen, in ketenen overkomen en zich voor u nederwerpen; zij zullen u smeken: Alleen bij u is God, en er is geen ander, generlei God. 15 Voorwaar, Gij zijt een God, die Zich verborgen houdt, de God van Israël, een Verlosser. 16 Zij staan beschaamd en zijn ook te schande geworden, allen tezamen zijn zij smadelijk afgedropen, de makers van afgodsbeelden. 17 Israël wordt door de Here verlost met een eeuwige verlossing; gij zult noch beschaamd staan noch te schande worden in alle eeuwigheid. 18 Want zo zegt de Here, die de hemelen geschapen heeft - Hij is God - die de aarde geformeerd en haar gemaakt heeft, Hij heeft haar gegrondvest; niet tot een baaierd heeft Hij haar geschapen, maar ter bewoning heeft Hij haar geformeerd: Ik ben de Here en er is geen ander. 19 Ik heb niet in het verborgene gesproken noch ergens in het land der duisternis; Ik heb tot het nakroost van Jakob niet gezegd: Zoekt Mij tevergeefs. Ik, de Here, spreek wat recht is, verkondig wat rechtmatig is. 20 Vergadert u en komt, nadert tezamen, gij die uit de volken ontkomen zijt. Zij hebben geen begrip, die hun houten beeld dragen en bidden tot een god die niet verlossen kan. 21 Verkondigt en voert gronden aan. Ja, laten zij tezamen beraadslagen. Wie heeft dit vanouds doen horen, het van overlang verkondigd? Ben Ik het niet, de Here? En er is geen God behalve Ik, een rechtvaardige, verlossende God is er buiten Mij niet. 22 Wendt u tot Mij en laat u verlossen, alle einden der aarde, want Ik ben God en niemand meer. 23 Want Ik heb gezworen bij Mij zelf, waarheid is uit mijn mond uitgegaan, een woord dat niet zal worden herroepen: dat voor Mij elke knie zich zal buigen, dat bij Mij elke tong zal zweren. 24 Alleen bij de Here, zal men van Mij zeggen, is gerechtigheid en sterkte, tot Hem zal men komen; maar beschaamd zullen staan allen die tegen Hem in woede ontstoken zijn; 25 in de Here wordt het gehele nakroost van Israël gerechtvaardigd en zal het zich beroemen.
Gebed
Collecte
ZingenPsalm 40:5,6,85 Uw heilleer wordt door mij alom verbreid;
'k Bedwing mijn tong en lippen niet;
Gij weet het, HEER, die alles ziet.
Mijn hart verbergt nooit Uw gerechtigheid;
Uw waarheid doe ik horen;
Uw heil, den mens beschoren,
Vloeit daag'lijks uit mijn mond;
Uw gunst, Uw trouw, Uw woord
En Godsgeheimen, hoort
Uw talrijk volk in 't rond.

6 G' Onthoudt, o HEER, dan Uw barmhartigheên,
Mij nooit, in knellend zielsgevaar;
Dat mij Uw gunst en trouw bewaar',
Daar ik door ramp op ramp mij vind bestreên.
Ik voel mij aangegrepen
Door zonden, fel benepen;
Een heir, niet t' overzien;
Die ik veel minder, dan
Mijn hoofdhaar, tellen kan;
Zij doen mijn krachten vliên.

8 Verheug het volk, verblijd hen allen, HEER,
Die naar U zoeken t' elken stond';
Leg steeds Uw vrienden in den mond:
"Den groten God zij eeuwig lof en eer."
Schoon 'k arm ben en ellendig,
Denkt God aan mij bestendig;
Gij zijt mijn hulp, mijn kracht,
Mijn redder, o mijn God,
Bestierder van mijn lot,
Vertoef niet, hoor mijn klacht.

CatechismusZondag 2359 Maar wat baat het u nu dat gij dit alles gelooft?
Dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben, en een erfgenaam des eeuwigen levens.

60 Hoe zijt gij rechtvaardig voor God?
Alleen door een waar geloof in Jezus Christus; alzo dat, al is het dat mij mijn consciëntie aanklaagt dat ik tegen al de geboden Gods zwaarlijk gezondigd en geen daarvan gehouden heb, en nog steeds tot alle boosheid geneigd ben, nochtans God, zonder enige verdienste mijnerzijds, uit louter genade mij de volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus schenkt en toerekent, evenals had ik nooit zonde gehad noch gedaan, ja, als had ik zelf al de gehoorzaamheid volbracht, die Christus voor mij volbracht heeft, in zoverre ik zulke weldaad met een gelovig hart aanneem.

61 Waarom zegt gij dat gij alleen door het geloof rechtvaardig zijt?
Niet, dat ik vanwege de waardigheid mijns geloofs Gode aangenaam ben; maar daarom, dat alleen de genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus mijn gerechtigheid voor God is, en dat ik die niet anders dan alleen door het geloof aannemen en mij toe-eigenen kan.
Preek
ZingenPsalm 130:2,42 Zo Gij in 't recht wilt treden,
O HEER, en gadeslaan
Onz' ongerechtigheden,
Ach, wie zal dan bestaan?
Maar neen, daar is vergeving
Altijd bij U geweest;
Dies wordt Gij, HEER, met beving,
Recht kinderlijk gevreesd.

4 Hoopt op den HEER, gij vromen;
Is Israël in nood,
Er zal verlossing komen;
Zijn goedheid is zeer groot.
Hij maakt, op hun gebeden,
Gans Israël eens vrij
Van ongerechtigheden;
Zo doe Hij ook aan mij.

Dankgebed
ZingenPsalm 27:5,75 Mijn hart zegt mij, o HEER ,van Uwentwegen:
"Zoek door gebeên met ernst mijn aangezicht!"
Dat wil, dat zal ik doen; ik zoek den zegen
Alleen bij U, o bron, van troost en licht!
Verberg toch niet Uw oog van mij, o HEER!
Ik ben Uw knecht, zie niet in toorne neer.
Gij waart mijn hulp in al mijn zielsverdriet.
O God mijns heils, begeef, verlaat mij niet.

7 Zo ik niet had geloofd, dat in dit leven
Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou,
Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed, gebleven?
Ik was vergaan in al mijn smart en rouw.
Wacht op den HEER, godvruchte schaar, houd moed:
Hij is getrouw, de bron van alle goed;
Zo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neer;
Wacht dan, ja wacht, verlaat u op den HEER.


Paginahulpmiddelen