liturgie

Dit is een oude revisie van het document!


3 augustus10.30 uur15.00 uur

10.30 uur15.00 uur

ZingenPsalm 22:1,21 Mijn God, mijn God, waarom verlaat Gij mij,
En redt mij niet, terwijl ik zwoeg en strij',
En brullend klaag in d' angsten die ik lij',
Dus fel geslagen?
't Zij ik, mijn God, bij dag moog' bitter klagen,
Gij antwoordt niet;
't Zij ik des nachts moog' kermen.
Ik heb geen rust, ook vind ik geen ontfermen
In mijn verdriet.

2 'k Erken nochtans, Gij, Gij zijt heilig, HEER,
En hebt Uw huis, den zetel Uwer eer,
Bij Isrel, daar Uw lof klinkt keer op keer,
In gunst doen bouwen.
Op U stond vast der vaderen betrouwen;
Gij zaagt hen aan;
Gij hebt, wanneer z' in noden
Tot U om hulp, vertrouwend, zijn gevloden
Hen bijgestaan.

Wet
ZingenPsalm 22:33 U smeekten zij, van mensenhulp ontbloot,
En zijn gered; zij hebben in hun nood
Op U vertrouwd, van schaamte nimmer rood,
Na hun gebeden.
Maar ik, ik ben een worm, van elk vertreden;
Een worm, geen man;
Een spot en smaad van mensen,
Dien 't boze volk, naar zijn baldadig wensen,
Beschimpen kan.

LezenPsalm 441 Voor de koorleider. Van de Korachieten. Een leerdicht. 2 O God, met eigen oren hebben wij het gehoord, onze vaderen verhaalden het ons: het werk dat Gij gewrocht hebt in hun dagen, in de dagen van ouds. 3 Met uw hand hebt Gij volken verdreven, en hèn geplant, natiën geteisterd, en hèn uitgebreid. 4 Want niet met hun zwaard hebben zij het land verworven, niet hun arm heeft hen gered, maar uw rechterhand en uw arm en het licht van uw aanschijn, omdat Gij in hen een welbehagen hadt. 5 Gij toch zijt mijn Koning, o God; gebied de verlossing van Jakob. 6 Met U stoten wij onze tegenstanders neer, in uw naam vertreden wij wie tegen ons opstaan. 7 Want niet op mijn boog vertrouw ik, en mijn zwaard verlost mij niet; 8 maar Gij hebt ons verlost van onze tegenstanders en onze haters beschaamd gemaakt. 9 In God roemen wij de ganse dag, uw naam zullen wij loven voor altoos. sela 10 Nochtans hebt Gij ons verstoten en te schande gemaakt, en zijt met onze heerscharen niet uitgetrokken; 11 voor de tegenstander hebt Gij ons laten wijken, en onze haters hebben naar hartelust geplunderd. 12 Gij hebt ons overgeleverd als slachtvee, ons onder de volken verstrooid; 13 Gij hebt uw volk verkocht voor een spotprijs, en zijt niet rijk geworden door hun koopsom; 14 Gij hebt ons gesteld tot smaad voor onze naburen, tot spot en hoon voor wie ons omringen; 15 Gij hebt ons tot een spreekwoord onder de volken gesteld, Gij doet de natiën over ons het hoofd schudden. 16 De ganse dag staat mijn schande mij voor ogen, en bedekt schaamte mijn aangezicht, 17 om de taal van wie hoont en lastert, om de blik van vijand en wraakgierige. 18 Dit alles is ons overkomen, maar wij vergaten U niet, noch verloochenden wij uw verbond; 19 ons hart werd niet afvallig, noch weken onze voetstappen van uw pad, 20 zodat Gij ons in een oord van jakhalzen moest verbrijzelen, en ons overdekken met diepe duisternis. 21 Indien wij de naam van onze God hadden vergeten, en onze handen uitgestrekt naar een vreemde god, 22 zou God dat niet uitvorsen? Hij toch kent de geheimen des harten. 23 Waarlijk, om Uwentwil worden wij de ganse dag gedood, wij worden gerekend als slachtschapen. 24 Waak op! Waarom slaapt Gij, Here? Ontwaak! Verstoot niet voor eeuwig! 25 Waarom verbergt Gij uw aangezicht, vergeet Gij onze ellende en verdrukking? 26 Want onze ziel is in het stof gebogen, ons lijf kleeft aan de grond. 27 Sta op, ons ter hulpe, verlos ons om uwer goedertierenheid wil.
Gebed
Collecte
ZingenPsalm 44:12-1412 Maar wij, om Uwentwil verdreven,
Verliezen, al den dag, het leven;
Wij worden slechts van hen geacht
Als schapen, voor het mes gebracht.
Waak op, o HEER, waarom toch zoudt
Gij slapen, en de smart vergroten?
Ontwaak, toon dat G' ons nog aanschouwt,
En ons niet eeuwig wilt verstoten.

13 Waarom, daar wij Uw bijstand vergen,
Zoudt Gij Uw aangezicht verbergen?
Waarom vergeten onz' ellend
En onderdrukking zonder end?
Want onze ziel, die nauw'lijks leeft,
Is treurig in het stof gebogen;
Daar onze buik aan d' aarde kleeft,
Bezwijken wij in onvermogen.

14 Sta op, o God, toon medelijden,
Laat ons Uw arm van nood bevrijden;
Verlos ons uit den angst, o HEER;
Zo krijgt Uw goedheid eeuwig d' eer.

TekstExodus 1:8-148 Toen kwam er een nieuwe koning over Egypte, die Jozef niet gekend had. 9 Deze nu zeide tot zijn volk: Zie, het volk der Israëlieten is groter en talrijker dan wij. 10 Welnu, laten wij met beleid tegen hen optreden, opdat zij zich niet vermenigvuldigen en zich - als wij in oorlog komen - bij onze tegenstanders aansluiten, tegen ons strijden en uit het land wegtrekken. 11 Daarom stelde men opzichters van herendiensten over hen aan om hen door de hun opgelegde dwangarbeid te onderdrukken: zij moesten voor Farao voorraadsteden bouwen, Pitom en Raämses. 12 Maar hoemeer men hen onderdrukte, des te meer vermenigvuldigden zij zich en breidden zij zich uit, zodat men bevreesd werd voor de Israëlieten. 13 Toen lieten de Egyptenaren de Israëlieten onder mishandeling werken; 14 ja, zij maakten hun het leven bitter door harde slavenarbeid met leem en tichelstenen en door allerlei arbeid op het veld - alle werk, waartoe zij hen onder mishandeling als slaven gebruikten.
Preek
ZingenPsalm 71:1616 Gij zult met luister mij omringen,
Mij troosten in mijn smart.
Dan zal ik, blij van hart,
Met luit en harp Uw goedheid zingen,
O heilig Opperwezen,
Door Israël geprezen.

Dankgebed
ZingenPsalm 71:17,1817 Mijn lippen zullen juichend roemen,
In psalmen, U gewijd,
Dat Gij mijn helper zijt;
Mijn tong zal U mijn redder noemen;
Uw gunst den Godgetrouwen,
Den gansen dag ontvouwen.

18 'k Zal Uw gerechtigheid verheffen,
Die mij in eer herstelt,
Die al mijn haters velt.
'k Zie hen door schand' en schaamte treffen;
Ik zie hen schaamrood vluchten,
Die mijne ziel doen zuchten.

ZingenPsalm 116:7,10,117 Wat zal ik, met Gods gunsten overlaân,
Dien trouwen HEER voor Zijn genâ vergelden?
'k Zal bij den kelk des heils Zijn naam vermelden,
En roepen Hem met blijd' erkent'nis aan.

10 Ik zal Uw naam met dankerkentenis
Verheffen, U al mijn geloften brengen;
'k Zal liefd' en lof voor U ten offer mengen,
In 't heiligdom, waar 't volk vergaderd is.

11 Ik zal met vreugd in 't huis des HEEREN gaan,
Om daar met lof Uw groten naam te danken.
Jeruzalem, gij hoort die blijde klanken:
Elk heff' met mij den lof des HEEREN aan!

Belijdenis
ZingenPsalm 90:1,81 Gij zijt, o HEER, van d' allervroegste jaren
Voor ons geweest een toevlucht in gevaren.
Eer berg en rots uit niet geboren waren,
Eer d' aarde rustt' op hare grondpilaren,
Van eeuwigheid, o God Die eeuwig leeft,
Zijt Gij de God, Die eind noch oorsprong heeft.

8 Uw gunst sterkt meer dan d' uitgezochtste spijzen;
Laat, met het licht, haar licht voor ons verrijzen;
Zo zal ons hart op liefelijke wijzen,
Uw goedheid, al ons ov'rig leven, prijzen.
Verblijd ons naar de maat van onzen druk,
En naar den tijd van al ons ongeluk.

LezenMatteüs 26:14-4614 Toen ging één van de twaalven, genaamd Judas Iskariot, naar de overpriesters, 15 en hij zeide: Wat wilt gij mij geven? Dan zal ik Hem u overleveren. 16 En zij stelden hem dertig zilverlingen ter hand. En van toen af zocht hij een goede gelegenheid om Hem over te leveren. 17 Op de eerste dag van het feest der ongezuurde broden, kwamen de discipelen bij Jezus en zeiden: Waar wilt Gij, dat wij toebereidselen maken voor U om het Pascha te eten? 18 Hij zeide: Gaat naar de stad tot die-en-die en zegt tot hem: De Meester zegt: Mijn tijd is nabij; bij u houd Ik met mijn discipelen het Pascha. 19 En de discipelen deden, zoals Jezus hun had opgedragen, en zij maakten het Pascha gereed. 20 Toen het avond geworden was, lag Hij aan met de twaalf [discipelen]. 21 En terwijl zij aten, zeide Hij: Voorwaar, Ik zeg u, dat een van u Mij verraden zal. 22 En zeer bedroefd, begonnen zij, een voor een, tot Hem te zeggen: Ik ben het toch niet, Here? 23 Hij antwoordde hun en zeide: Die zijn hand met Mij in de schotel heeft gedoopt, die zal Mij verraden. 24 De Zoon des mensen gaat wel heen gelijk van Hem geschreven staat, doch wee die mens, door wie de Zoon des mensen verraden wordt. 25 Het ware voor die mens goed geweest, als hij niet geboren was. Judas, zijn verrader, antwoordde en zeide: Ik ben het toch niet, Rabbi? Hij zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. 26 En terwijl zij aten, nam Jezus een brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het aan zijn discipelen en zeide: Neemt, eet, dit is mijn lichaam. 27 En Hij nam een beker, sprak de dankzegging uit en gaf hun die en zeide: Drinkt allen daaruit. 28 Want dit is het bloed van mijn verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden. 29 Doch Ik zeg u, Ik zal van nu aan voorzeker niet meer van deze vrucht van de wijnstok drinken, tot op die dag, dat Ik haar met u nieuw zal drinken in het Koninkrijk mijns Vaders. 30 En na de lofzang gezongen te hebben vertrokken zij naar de Olijfberg. 31 Toen zeide Jezus tot hen: Gij zult allen aan Mij aanstoot nemen in deze nacht. Want er staat geschreven: Ik zal de herder slaan en de schapen der kudde zullen verstrooid worden. 32 Doch nadat Ik zal zijn opgewekt, zal Ik u voorgaan naar Galilea. 33 Petrus antwoordde en zeide tot Hem: Al zouden allen aanstoot aan U nemen, ik nooit! 34 Jezus zeide tot hem: Voorwaar, Ik zeg u, in deze nacht, eer de haan kraait, zult gij Mij driemaal verloochenen. 35 Petrus zeide tot Hem: Zelfs al moest ik met U sterven, ik zal U voorzeker niet verloochenen. Zo spraken ook al de discipelen. 36 Toen ging Jezus met hen naar een plaats, genaamd Getsemane, en Hij zeide tot de discipelen: Zet u hier neder, terwijl Ik heenga om daar te bidden. 37 En Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedeüs mede en Hij begon bedroefd en beangst te worden. 38 Toen zeide Hij tot hen: Mijn ziel is zeer bedroefd, tot stervens toe; blijft hier en waakt met Mij. 39 En Hij ging een weinig verder en Hij wierp Zich met het aangezicht ter aarde en bad, zeggende: Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze beker Mij voorbijgaan; doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt. 40 En Hij kwam bij zijn discipelen en vond hen slapende, en Hij zeide tot Petrus: Waart gijlieden zo weinig bij machte één uur met Mij te waken? 41 Waakt en bidt, dat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak. 42 Wederom, ten tweeden male, ging Hij heen en bad, zeggende: Mijn Vader, indien deze beker niet kan voorbijgaan, tenzij dan dat Ik die drinke, uw wil geschiede! 43 En toen Hij terugkwam, vond Hij hen slapende, want hun ogen waren bezwaard. 44 En Hij liet hen daar en ging wederom heen en bad ten derden male, opnieuw dezelfde woorden sprekende. 45 Toen kwam Hij bij de discipelen en zeide tot hen: Slaapt nu maar en rust. Zie, de ure is nabijgekomen, en de Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen van zondaren. 46 Staat op, laten wij gaan. Zie, die Mij overlevert, is nabij.
Gebed
Collecte
ZingenPsalm 20:1,3,41 Dat op uw klacht de hemel scheure!
Dat zich de HEER ont
dekk'!
De God van vader Jakob beure
U in een hoog ver
trek.
Hij doe in gunstrijk welbehagen,
Uit Sions tempelzalen,
Om u te helpen en te schragen,
Zijn zegen nederdalen!

3 Dan zal 't gejuich ten hemel dringen;
Dan zullen wij Gods
eer,
Bij opgestoken vaandels, zingen.
Uw wens vervull' de
HEER.
'k Weet nu, dat Gods gezalfden Koning
Geen heilgoed zal ontbreken.
Want God zal, uit Zijn hemelwoning,
Hem sterken op zijn smeken.

4 Op wagens, paarden, en op helden,
Zij onze vijand
stout;
Wij zullen d' eer en grootheid melden
Van God, die ons be
houdt.
Zij zijn gekromd, ter neer gestoten,
Van moed beroofd en krachten;
Maar wij, wij hebben 't heil genoten,
Waarop ons God deed wachten.

CatechismusZondag 2875 Hoe wordt gij in het Heilig Avondmaal vermaand en verzekerd dat gij aan de enige offerande van Christus, aan het kruis volbracht, en aan al Zijn goed gemeenschap hebt?
Alzo, dat Christus mij en allen gelovigen tot Zijn gedachtenis van dit gebroken brood te eten en van dezen drinkbeker te drinken bevolen heeft, en daarbij ook beloofd heeft; eerstelijk dat Zijn lichaam zo zekerlijk voor mij aan het kruis geofferd en gebroken en Zijn bloed voor mij vergoten is, als ik met de ogen zie dat het brood des Heeren mij gebroken en de drinkbeker mij medegedeeld wordt; en ten andere dat Hij Zelf mijn ziel met Zijn gekruisigd lichaam en vergoten bloed zo zekerlijk tot het eeuwige leven spijst en laaft, als ik het brood en den drinkbeker des Heeren (als zekere waartekenen des lichaams en bloeds van Christus) uit des dienaars hand ontvang en met den mond geniet.

76 Wat is dat te zeggen, het gekruisigd lichaam van Christus eten en Zijn vergoten bloed drinken?
Het is niet alleen met een gelovig hart het ganse lijden en sterven van Christus aannemen en daardoor vergeving der zonden en het eeuwige leven verkrijgen, maar ook daarbenevens door den Heiligen Geest, Die èn in Christus èn in ons woont, alzo met Zijn heilig lichaam hoe langer hoe meer verenigd worden, dat wij, al is het dat Christus in den hemel is en wij op aarde zijn, nochtans vlees van Zijn vlees en been van Zijn gebeente zijn, en dat wij door één Geest (gelijk de leden van een lichaam door één ziel) eeuwiglijk leven en geregeerd worden.

77 Waar heeft Christus beloofd dat Hij de gelovigen zo zekerlijk alzo met Zijn lichaam en bloed wil spijzen en laven, als zij van dit gebroken brood eten en van dezen drinkbeker drinken?
In de inzetting des Avondmaals, welke alzo luidt: “De Heere Jezus, in den nacht, in welken Hij verraden werd, nam het brood; en als Hij gedankt had, brak Hij het, en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt; doet dat tot Mijn gedachtenis. Desgelijks nam Hij ook den drinkbeker na het eten des Avondmaals, en zeide: Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in Mijn bloed; doet dat, zo dikwijls als gij dien zult drinken, tot Mijn gedachtenis. Want zo dikwijls als gij dit brood zult eten, en dezen drinkbeker zult drinken, zo verkondigt den dood des Heeren, totdat Hij komt” (1 Korinthe 11:23-26). Deze toezegging wordt ook herhaald door den heiligen Paulus, waar hij spreekt: “De drinkbeker der dankzegging, dien wij dankzeggende zegenen, is die niet een gemeenschap des bloeds van Christus? Het brood, dat wij breken, is dat niet een gemeenschap des lichaams van Christus? Want één brood is het, zo zijn wij velen één lichaam, dewijl wij allen ééns broods deelachtig zijn” (1 Korinthe 10:16-17).
Preek
ZingenGezang 171 U, heilig Godslam, loven wij,
Gij hebt voor ons aan 't kruis geleden,
Gij doet ons tot den Vader treden
als koningen en priesters, Gij!
Gij, Heiland, kocht ons met uw bloed.
Dies brengen w' U den dank en d' ere,
en werpen w' in aanbidding, Here!
Al onze kronen aan uw voet.
Ja, amen, ja! Halleluja!

Dankgebed
ZingenGezang 18:1,41 Halleluja! Lof zij het Lam!
Die onze zonden op zich nam!
Wiens bloed ons heeft geheiligd!
Die dood geweest is, en Hij leeft!
Die 't volk, dat Hij ontzondigd heeft,
in eeuwigheid beveiligt!

4 Aanbidt den Vader in het Woord!
Aanbidt den Zoon, aan 't kruis doorboord
Aanbidt den Geest uit beiden!
Van zijn gemeenschap, zijn gena,
zijn liefd' en trouw, Halleluja!
Zal ons geen schepsel scheiden.


Paginahulpmiddelen