liturgie

Dit is een oude revisie van het document!


28 september10.30 uur15.00 uur

10.30 uur15.00 uur

ZingenPsalm 75:1,41 U alleen, U loven wij;
Ja
wij loven U, o HEER;
Want Uw naam, zo rijk van eer,
Is tot onze vreugd nabij;
Dies vertelt men in ons land,
Al de wond'ren Uwer hand.

4 Geen geval, geen zorg, geen list,
Oost,
noch west, noch zandwoestijn,
Doet ons meer of minder zijn:
God is rechter, die 't beslist;
Die, als aller Oppervoogd,
Deez' vernedert, dien verhoogt.

Wet
ZingenPsalm 97:1,71 God heerst als Opperheer;
Dat elk Hem juichend eer';
Gij, aarde, zee en eiland,
Verheugt u in uw Heiland.
Hem dekt met majesteit
Der wolken donkerheid;
Hij vestigt Zijnen troon
Op heil'ge
rijksgeboôn,
Vol recht en wijs beleid.

7 Gods vriend'lijk aangezicht,
Heeft vrolijkheid en licht
Voor all' oprechte harten,
Ten troost verspreid in smarten.
Juicht, vromen, om uw lot;
Verblijdt u steeds in God;
Roemt, roemt Zijn heiligheid;
Zo word' Zijn
lof verbreid
Voor al dit heilgenot.

LezenLucas 1:1-41 Aangezien velen getracht hebben een verhaal op te stellen over de zaken, die onder ons hun beslag hebben gekregen, 2 gelijk ons hebben overgeleverd degenen, die van het begin aan ooggetuigen en dienaren van het woord geweest zijn, 3 ben ook ik tot het besluit gekomen, na alles van meet aan nauwkeurig te hebben nagegaan, dit in geregelde orde voor u te boek te stellen, hoogedele Teofilus, 4 opdat gij de betrouwbaarheid zoudt erkennen der zaken, waarvan gij onderricht zijt.. Handelingen 11 Mijn eerste boek heb ik gemaakt, Teofilus, over al wat Jezus begonnen is te doen en te leren, 2 tot de dag dat Hij werd opgenomen, nadat Hij aan de apostelen, die Hij had uitgekozen, door de heilige Geest zijn bevelen had gegeven; 3 aan wie Hij Zich ook na zijn lijden met vele kentekenen levend heeft vertoond, veertig dagen lang hun verschijnende en tot hen sprekende over al wat het Koninkrijk Gods betreft. 4 En terwijl Hij met hen aanzat, gebood Hij hun Jeruzalem niet te verlaten, maar te blijven wachten op de belofte van de Vader, die gij (zeide Hij) van Mij gehoord hebt. 5 Want Johannes doopte met water, maar gij zult met de heilige Geest gedoopt worden, niet vele dagen na deze. 6 Zij dan, die daar bijeengekomen waren, vroegen Hem en zeiden: Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël? 7 Hij zeide tot hen: Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft, 8 maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de heilige Geest over u komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde. 9 En nadat Hij dit gesproken had, werd Hij opgenomen, terwijl zij het zagen, en een wolk onttrok Hem aan hun ogen. 10 En toen zij naar de hemel staarden, terwijl Hij henenvoer, zie, twee mannen in witte klederen stonden bij hen, 11 die ook zeiden: Galileese mannen, wat staat gij daar en ziet op naar de hemel? Deze Jezus, die van u opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze wederkomen, als gij Hem ten hemel hebt zien varen. 12 Toen keerden zij terug naar Jeruzalem van de berg, genaamd de Olijfberg, die dicht bij Jeruzalem is, een sabbatsreis daarvandaan. 13 En toen zij in de stad gekomen waren, gingen zij naar de bovenzaal, waar zij verblijf hielden: Petrus en Johannes en Jakobus en Andreas, Filippus en Tomas, Bartolomeüs en Matteüs, Jakobus, de zoon van Alfeüs, en Simon de Zeloot en Judas, de zoon van Jakobus. 14 Deze allen bleven eendrachtig volharden in het gebed, met enige vrouwen en Maria, de moeder van Jezus, en met zijn broeders. 15 En in die dagen stond Petrus op onder de broeders - en er was een groep van ongeveer honderd twintig personen bijeen - en hij sprak: 16 Mannen broeders, het schriftwoord moest in vervulling gaan, dat de heilige Geest voorheen bij monde van David gesproken heeft aangaande Judas die de gids is geweest van hen, die Jezus gevangen namen; 17 want hij werd tot ons getal gerekend en had aandeel aan deze bediening gekregen. 18 Deze nu heeft een stuk grond verkregen voor het loon zijner ongerechtigheid en voorovergestort, is hij midden opengereten en al zijn ingewanden zijn naar buiten gekomen; 19 en het is bekend geworden aan allen, die te Jeruzalem wonen, zodat dat stuk land in hun eigen taal Akeldama, dat wil zeggen, bloedgrond, heet. 20 Want er staat geschreven in het boek der Psalmen: Zijn plaats worde woest en er zij niemand, die erop woont, en: Een ander neme het opzicht, dat hij had. 21 Er moet dan van de mannen, die zich bij ons hebben aangesloten in al de tijd, dat de Here Jezus bij ons in- en uitgegaan is, 22 te beginnen met de doop van Johannes tot de dag, dat Hij van ons werd opgenomen, één van hen met ons getuige worden van zijn opstanding. 23 En zij stelden er twee voor: Jozef, genaamd Barsabbas, die de bijnaam Justus had, en Mattias. 24 En zij baden en zeiden: Wijs Gij, Here, die aller harten kent, die ene aan, die Gij van deze twee hebt uitgekozen, 25 om de plaats van deze dienst en dit apostelschap in te nemen, waarvan Judas vervallen is om naar zijn eigen plaats te gaan. 26 En zij lieten hen loten en het lot viel op Mattias en hij werd gekozen verklaard bij de elf apostelen.
Gebed
Collecte
ZingenPsalm 45:1,4,51 Mijn hart, vervuld met heilbespiegelingen,
Zal 't schoonste lied van enen Koning zingen;
Terwijl de Geest mijn gladde tonge drijft;
Is z' als de pen van een, die vaardig schrijft.
Beminlijk Vorst, uw schoonheid hoog te loven,
Gaat al het schoon der mensen ver te boven;
Genâ is op uw lippen uitgestort,
Dies G' eeuwiglijk van God gezegend wordt.

4 O God! uw God heeft mild U overgoten
Met vreugdezalf, meer dan uw meêgenoten,
Omdat uw ziel de goddeloosheid haat,
En 't recht bemint. Uw vorst'lijk rijksgewaad,
U toegevoerd uit elpenbenen hoven,
Vol eed'len geur, doet elk uw hoogheid loven;
Hoe ruikt de mirr' en kassie wijd en zijd,
En d' aloë, wier geur uw ziel verblijdt!

5 Men ziet u blij, in statelijke reien,
Door docht'ren zelfs van koningen geleien;
De koningin staat aan uw rechterhand
ln 't fijnste goud van Ofirs mijnrijk land.
O Dochter, hoor, en zie, en neig uw oren;
Verlaat, vergeet, wat ooit u kon bekoren,
Uws vaders huis, uw volk, en wat voorheen
U dierbaar en beminnenswaardig scheen.

TekstHandelingen 1:1-31 Mijn eerste boek heb ik gemaakt, Teofilus, over al wat Jezus begonnen is te doen en te leren, 2 tot de dag dat Hij werd opgenomen, nadat Hij aan de apostelen, die Hij had uitgekozen, door de heilige Geest zijn bevelen had gegeven; 3 aan wie Hij Zich ook na zijn lijden met vele kentekenen levend heeft vertoond, veertig dagen lang hun verschijnende en tot hen sprekende over al wat het Koninkrijk Gods betreft.
Preek
ZingenGezang 20:33 De glorie straalt uit dien Behouder,
dien 't bloedig zweet werd uitgedrukt!
De heerschappij rust op dien schouder,
die onder 't kruishout ging gebukt!
Dien de heidnen hoonden,
en met doornen kroonden,
heerst als aller Heer!
Dien de wereld smaadde,
dien de vloek belaadde,
leeft, gekroond met eer!

Dankgebed
ZingenGezang 20:4,54 In u verheugt zich thans die Koning,
o kerk, zijn uitverkoren bruid!
Op u, tot eeuwge trouwbetoning,
strooit Hij de gaven zeegnend uit!
Vier met Hem victorie
op den dag der glorie
van des Mensen Zoon,
op den dag der kroning
van den Vredekoning,
Priester, op zijn troon!

5 G' ontvingt die gaven, blijde scharen,
thans geen verlaten wezen meer!
Gij zaagt uw Heer ten hemel varen
De Heilge Geest daald' op u neer!
D' engelen daarboven,
met de heilgen loven
God, op aard' geweest!
En de kerk beneden,
ziet zijn plaats betreden
door zijn eigen Geest!

ZingenPsalm 121:1,21 'k Sla d' ogen naar 't gebergte heen,
Vanwaar ik dag en nacht
Des Hoogsten bijstand
wacht.
Mijn hulp is van den HEER alleen,
Die hemel, zee en aarde
Eerst schiep, en
sinds bewaarde.

2 Hij is, al treft u 't felst verdriet,
Uw wachter, die uw voet
Voor wankelen be
hoedt;
Hij, Isrels Wachter, sluimert niet;
Geen kwaad zal u genaken;
De HEER zal
u bewaken.

Belijdenis
ZingenPsalm 48:66 Want deze God is onze God;
Hij is ons deel, ons zalig lot,
Door tijd noch eeuwigheid te scheiden:
Ter dood toe zal Hij ons geleiden.

LezenPsalm 91 Voor de koorleider. Op de wijze van: De dood van de zoon. Een psalm van David. 2 Ik zal U loven, Here, met mijn ganse hart, ik wil al uw wonderen verhalen; 3 in U wil ik mij verheugen en juichen, uw naam psalmzingen, o Allerhoogste, 4 nu mijn vijanden terugdeinzen, struikelen en vergaan voor uw aangezicht. 5 Want mijn pleitzaak en mijn geding hebt Gij berecht, als rechtvaardig rechter de rechterstoel bestegen. 6 Gij hebt de volken gedreigd, de goddelozen te gronde gericht, hun naam hebt Gij uitgewist voor altoos en immer; 7 de vijanden zijn weg - eeuwige puinhopen - , want steden hebt Gij verwoest, zelfs hun gedachtenis is vergaan. 8 Maar de Here zetelt voor eeuwig, zijn rechterstoel heeft Hij ten gerichte gezet; 9 ja, Hij oordeelt de wereld in gerechtigheid, Hij richt de natiën in rechtmatigheid. 10 Daarom is de Here een burcht voor de verdrukte, een burcht in tijden van nood. 11 Daarom vertrouwen op U wie uw naam kennen, want Gij hebt nooit verlaten wie U zoeken, o Here. 12 Psalmzingt de Here, die op Sion woont, verkondigt onder de volken zijn daden; 13 Want Hij, die de bloedschuld wreekt, gedenkt hunner, het geroep der ellendigen vergeet Hij niet. 14 Wees mij genadig, Here; zie mijn ellende, door mijn haters mij berokkend, Gij, die mij opheft uit de poorten des doods, 15 opdat ik verhale al uw roemrijke daden, in de poorten der dochter van Sion juiche over uw heil. 16 De volken zijn verzonken in de kuil die zij dolven; in het net dat zij verborgen, raakte hun voet verward. 17 De Here deed Zich kennen, Hij handhaafde het recht; in het werk van zijn handen is de goddeloze verstrikt. higgajon, sela 18 De goddelozen keren om naar het dodenrijk, al de volken die God vergeten. 19 Want niet voorgoed blijft de arme vergeten, niet voor immer gaat de hoop der ootmoedigen teloor. 20 Sta op, Here, laat de sterveling niet zegepralen, laat de volken voor uw aanschijn gericht worden. 21 Jaag hun schrik aan, Here, zodat de volken erkennen, dat zij stervelingen zijn. sela.
Gebed
Collecte
ZingenPsalm 9:1,2,10-141 Ik zal met al mijn hart den HEER,
Blijmoedig geven lof en eer;
Mijn tong zal mijn gemoed verzellen,
En al Uw wonderen vertellen.

2 Ik zal in U, mijn God, van vreugd
Opspringen, in den geest verheugd;
Uw naam zal door mijn psalmgezangen,
O Allerhoogste, lof ontvangen.

10 Hij, die Uw naam in waarheid kent,
Zal, HEER, op U in zijn ellend'
Vertrouwen, wijl Gij nooit liet zuchten
Hen, die gelovig tot U vluchten.

11 Zingt zingt den HEER, die eeuwig leeft,
Die Sion tot Zijn woning heeft;
En laat voor aller volken oren,
Met psalmgezang, Zijn daden horen.

12 Hij zoekt en Hij gedenkt het bloed,
Gestort in wreev'len euvelmoed;
Hij toont der armen nood te weten,
En zal hun kermen niet vergeten.

13 Bewijs, o HEER, Uw knecht genâ;
Sla mij in mijn ellende gâ.
Zie, hoe mijn haters mij verdrukken,
Gij, die mij wilt den dood ontrukken.

14 Opdat ik, HEER, U, blij te moê,
In Sions poorten hulde doe,
En in Uw heil, te allen tijde,
Met Sions dochter mij verblijde.

CatechismusZondag 3699 Wat wil het derde gebod?
Dat wij niet alleen met vloeken, of met valsen eed, maar ook met onnodig zweren, den Naam Gods niet lasteren noch misbruiken, noch ons met ons stilzwijgen en toezien zulke schrikkelijke zonden deelachtig maken; en in het kort, dat wij den heiligen Naam Gods anders niet dan met vreze en eerbied gebruiken, opdat Hij van ons recht beleden, aangeroepen, en in al onze woorden en werken geprezen worde.

100 Is het dan zo grote zonde, Gods Naam met zweren en vloeken te lasteren, dat God Zich ook over diegenen vertoornt, die, zoveel als hun mogelijk is, het vloeken en zweren niet helpen weren en verbieden?
Ja gewisselijk; want er is geen groter zonde, noch die God meer vertoornt, dan de lastering Zijns Naams; waarom Hij die ook met den dood te straffen bevolen heeft.
Preek
ZingenPsalm 8:1,4,91 HEER, onze Heer, grootmachtig Opperwezen!
Hoe wordt Uw naam op aard' alom geprezen!
Gij, die den glans van Uwe majesteit
Hebt boven lucht en heem'len uitgebreid.

4 Mijn God, wat is de mens dan op deez' aarde!
De broze mens, hoe klimt hij tot die waarde,
Dat Gij aan hem in zoveel gunst gedenkt;
En 's mensen zoon Uw teêrste liefde schenkt!

9 HEER, onze Heer, grootmachtig Opperwezen!
Hoe billijk wordt Uw grote naam geprezen;
Hoe heerlijk rolt, uit aller vromen mond,
Die grote naam door 't ganse wereldrond!

Dankgebed
ZingenPsalm 148:4,54 Looft, kruipend wild en tam gediert';
Looft, vogels, Hem, die 't al bestiert;
Gij, koningen en rechters, saâm;
Gij, vorsten, volken, roemt Gods naam;
Gij, maagden, en gij, jongelingen,
Laat nimmer af Zijn lof te zingen;
Eerwaarde grijsheid, frisse jeugd,
Weest in den God uws heils verheugd!

5 Looft, looft, met waar' erkentenis
Zijn naam, die hoog verheven is;
Dewijl Zijn wond're majesteit
Door aard' en hemel is verspreid.
Hij wou den hoorn, zo vol vermogen,
Den roem van Israël verhogen;
Dat woont bij Hem, 't heeft zingensstof:
Looft God; zingt eeuwig 's HEEREN Lof!


Paginahulpmiddelen