Zingen | Psalm 121:1,21 'k Sla d' ogen naar 't gebergte heen,
Vanwaar ik dag en nacht
Des Hoogsten bijstand wacht.
Mijn hulp is van den HEER alleen,
Die hemel, zee en aarde
Eerst schiep, en sinds bewaarde.
2 Hij is, al treft u 't felst verdriet,
Uw wachter, die uw voet
Voor wankelen behoedt;
Hij, Isrels Wachter, sluimert niet;
Geen kwaad zal u genaken;
De HEER zal u bewaken.
 |
Belijdenis | |
Zingen | Psalm 48:66 Want deze God is onze God;
Hij is ons deel, ons zalig lot,
Door tijd noch eeuwigheid te scheiden:
Ter dood toe zal Hij ons geleiden.
 |
Lezen | Psalm 91 Voor de koorleider. Op de wijze van: De dood van de zoon. Een psalm van David. 2 Ik zal U loven, Here, met mijn ganse hart, ik wil al uw wonderen verhalen; 3 in U wil ik mij verheugen en juichen, uw naam psalmzingen, o Allerhoogste, 4 nu mijn vijanden terugdeinzen, struikelen en vergaan voor uw aangezicht. 5 Want mijn pleitzaak en mijn geding hebt Gij berecht, als rechtvaardig rechter de rechterstoel bestegen. 6 Gij hebt de volken gedreigd, de goddelozen te gronde gericht, hun naam hebt Gij uitgewist voor altoos en immer; 7 de vijanden zijn weg - eeuwige puinhopen - , want steden hebt Gij verwoest, zelfs hun gedachtenis is vergaan. 8 Maar de Here zetelt voor eeuwig, zijn rechterstoel heeft Hij ten gerichte gezet; 9 ja, Hij oordeelt de wereld in gerechtigheid, Hij richt de natiën in rechtmatigheid. 10 Daarom is de Here een burcht voor de verdrukte, een burcht in tijden van nood. 11 Daarom vertrouwen op U wie uw naam kennen, want Gij hebt nooit verlaten wie U zoeken, o Here. 12 Psalmzingt de Here, die op Sion woont, verkondigt onder de volken zijn daden; 13 Want Hij, die de bloedschuld wreekt, gedenkt hunner, het geroep der ellendigen vergeet Hij niet. 14 Wees mij genadig, Here; zie mijn ellende, door mijn haters mij berokkend, Gij, die mij opheft uit de poorten des doods, 15 opdat ik verhale al uw roemrijke daden, in de poorten der dochter van Sion juiche over uw heil. 16 De volken zijn verzonken in de kuil die zij dolven; in het net dat zij verborgen, raakte hun voet verward. 17 De Here deed Zich kennen, Hij handhaafde het recht; in het werk van zijn handen is de goddeloze verstrikt. higgajon, sela 18 De goddelozen keren om naar het dodenrijk, al de volken die God vergeten. 19 Want niet voorgoed blijft de arme vergeten, niet voor immer gaat de hoop der ootmoedigen teloor. 20 Sta op, Here, laat de sterveling niet zegepralen, laat de volken voor uw aanschijn gericht worden. 21 Jaag hun schrik aan, Here, zodat de volken erkennen, dat zij stervelingen zijn. sela. |
Gebed | |
Collecte | |
Zingen | Psalm 9:1,2,10-141 Ik zal met al mijn hart den HEER,
Blijmoedig geven lof en eer;
Mijn tong zal mijn gemoed verzellen,
En al Uw wonderen vertellen.
2 Ik zal in U, mijn God, van vreugd
Opspringen, in den geest verheugd;
Uw naam zal door mijn psalmgezangen,
O Allerhoogste, lof ontvangen.
10 Hij, die Uw naam in waarheid kent,
Zal, HEER, op U in zijn ellend'
Vertrouwen, wijl Gij nooit liet zuchten
Hen, die gelovig tot U vluchten.
11 Zingt zingt den HEER, die eeuwig leeft,
Die Sion tot Zijn woning heeft;
En laat voor aller volken oren,
Met psalmgezang, Zijn daden horen.
12 Hij zoekt en Hij gedenkt het bloed,
Gestort in wreev'len euvelmoed;
Hij toont der armen nood te weten,
En zal hun kermen niet vergeten.
13 Bewijs, o HEER, Uw knecht genâ;
Sla mij in mijn ellende gâ.
Zie, hoe mijn haters mij verdrukken,
Gij, die mij wilt den dood ontrukken.
14 Opdat ik, HEER, U, blij te moê,
In Sions poorten hulde doe,
En in Uw heil, te allen tijde,
Met Sions dochter mij verblijde.
 |
Catechismus | Zondag 3699 Wat wil het derde gebod? Dat wij niet alleen met vloeken, of met valsen eed, maar ook met onnodig zweren, den Naam Gods niet lasteren noch misbruiken, noch ons met ons stilzwijgen en toezien zulke schrikkelijke zonden deelachtig maken; en in het kort, dat wij den heiligen Naam Gods anders niet dan met vreze en eerbied gebruiken, opdat Hij van ons recht beleden, aangeroepen, en in al onze woorden en werken geprezen worde.
100 Is het dan zo grote zonde, Gods Naam met zweren en vloeken te lasteren, dat God Zich ook over diegenen vertoornt, die, zoveel als hun mogelijk is, het vloeken en zweren niet helpen weren en verbieden? Ja gewisselijk; want er is geen groter zonde, noch die God meer vertoornt, dan de lastering Zijns Naams; waarom Hij die ook met den dood te straffen bevolen heeft. |
Preek | |
Zingen | Psalm 8:1,4,91 HEER, onze Heer, grootmachtig Opperwezen!
Hoe wordt Uw naam op aard' alom geprezen!
Gij, die den glans van Uwe majesteit
Hebt boven lucht en heem'len uitgebreid.
4 Mijn God, wat is de mens dan op deez' aarde!
De broze mens, hoe klimt hij tot die waarde,
Dat Gij aan hem in zoveel gunst gedenkt;
En 's mensen zoon Uw teêrste liefde schenkt!
9 HEER, onze Heer, grootmachtig Opperwezen!
Hoe billijk wordt Uw grote naam geprezen;
Hoe heerlijk rolt, uit aller vromen mond,
Die grote naam door 't ganse wereldrond!
 |
Dankgebed | |
Zingen | Psalm 148:4,54 Looft, kruipend wild en tam gediert';
Looft, vogels, Hem, die 't al bestiert;
Gij, koningen en rechters, saâm;
Gij, vorsten, volken, roemt Gods naam;
Gij, maagden, en gij, jongelingen,
Laat nimmer af Zijn lof te zingen;
Eerwaarde grijsheid, frisse jeugd,
Weest in den God uws heils verheugd!
5 Looft, looft, met waar' erkentenis
Zijn naam, die hoog verheven is;
Dewijl Zijn wond're majesteit
Door aard' en hemel is verspreid.
Hij wou den hoorn, zo vol vermogen,
Den roem van Israël verhogen;
Dat woont bij Hem, 't heeft zingensstof:
Looft God; zingt eeuwig 's HEEREN Lof!
 |