| Zingen | Psalm 78:1,31 Neem, o mijn volk, neem mijne leer ter oren;
Neig oor en hart, om naar mijn stem te horen,
'k Zal met mijn mond u wijze spreuken leren,
Verborgenheên, van ouds af waardig t' eren;
Mij vloeit een schat van wijsheid uit den mond,
Gelijk een bron, die voortspringt uit den grond.
3 Want God heeft Zijn getuigenis gegeven
Aan Jakobs huis; een wet, om naar te leven,
Die Israël zijn nageslacht moet leren,
Opdat men nooit haar kennis moog' ontberen;
God vordert, dat de naneef, eeuwen lang,
Van kind tot kind, dit onderwijs ontvang'.
 |
| Belijdenis | |
| Zingen | Psalm 34:5,115 Vreest, vreest Hem t' allen tijd',
Gij, heiligen, daar g' ondervindt,
Dat hij, die God vreest en bemint,
Gebrek noch schade lijdt.
In honger komt noch moed,
Noch kracht den jongen leeuw te baat,
Maar die den HEER zoekt vroeg en laat,
Mist nimmer 't nodig goed.
11 De HEER verlost en spaart
Zijn volk, dat op Zijn hulp vertrouwt.
Het zal, door Hem in gunst beschouwd,
Niet schuldig zijn verklaard.
 |
| Lezen | Spreuken 23:12-2812 Richt uw hart op de vermaning en uw oor op woorden van verstand. 13 Onthoud de tucht niet aan de knaap; slaat gij hem met de stok, hij sterft er niet van; 14 gij slaat hem wel met de stok, maar redt zijn leven van het dodenrijk. 15 Mijn zoon, indien uw hart wijs is, dan zal ook mijn hart zich verheugen; 16 dan zal mijn binnenste jubelen, wanneer uw lippen rechte dingen spreken. 17 Uw hart zij niet naijverig op de zondaren, maar beijvere zich voortdurend de Here te vrezen; 18 waarlijk, dan is er toekomst en uw verwachting wordt niet afgesneden. 19 Hoor gij, mijn zoon, en word wijs, richt uw hart op de weg. 20 Verkeer niet met wie zich te buiten gaan aan wijn en vlees; 21 want een drinker en een doorbrenger verarmen, en slaperigheid doet lompen dragen. 22 Luister naar uw vader, die u heeft verwekt; veracht uw moeder niet, wanneer zij oud geworden is. 23 Koop waarheid en verkoop ze niet, wijsheid en vermaning en verstand. 24 De vader van een rechtvaardige verblijdt zich zeer, wie een wijze verwekte, verheugt zich over hem. 25 Mogen uw vader en uw moeder zich verheugen, moge zij, die u baarde, zich verblijden. 26 Mijn zoon, geef mij uw hart, laten uw ogen behagen hebben in mijn wegen; 27 want de hoer is een diepe kuil, de ontuchtige een nauwe put; 28 ja, zij ligt op de loer als een rover en vermeerdert de trouwelozen onder de mensen. |
| Lezen | Efeziërs 6:1-91 Kinderen, weest uw ouders gehoorzaam [in de Here], want dat is recht. 2 Eer uw vader en uw moeder - dit is immers het eerste gebod, met een belofte - 3 opdat het u welga en gij lang leeft op aarde. 4 En gij, vaders, verbittert uw kinderen niet, maar voedt hen op in de tucht en in de terechtwijzing des Heren. 5 Slaven, weest uw heren naar het vlees gehoorzaam met vreze en beven, in eenvoud uws harten, als aan Christus, 6 niet met ogendienst, als mensenbehagers, maar door als slaven van Christus de wil Gods van harte te doen, 7 en bereidwillig dienstbaar te zijn als aan de Here en niet aan mensen. 8 Gij weet immers, dat een ieder, hetzij slaaf, hetzij vrije, al het goede, dat hij gedaan heeft, van de Here zal terugontvangen. 9 En gij, heren, handelt evenzo jegens hen; laat het dreigen na. Gij weet immers, dat hun en uw Heer in de hemelen is, en bij Hem is geen aanzien des persoons. |
| Gebed | |
| Collecte | |
| Zingen | Psalm 127:3-53 Zo gaat het elk, dien God bemint.
Wie kind'ren voortbrengt tot Gods eer,
Verkrijgt een erfdeel van den HEER;
Wie zich met kroost gezegend vindt,
Dat zich oprecht en dankbaar toont,
Ziet al zijn zorg naar wens beloond.
4 Gelijk de pijlen in de hand
Eens sterken helds, die, fier en blij,
Door hunne kracht zijn weêrpartij
Doet zwichten voor zijn tegenstand;
Zo zijn ook, tot der vaad'ren vreugd,
De brave zonen hunner jeugd.
5 Welzalig hij, die als een held,
Deez' pijlen in zijn koker gaart,
En zijne zonen ziet gespaard;
Zij zullen, schaamrood noch ontsteld,
Het hoofd den weêrpartijd'ren biên,
En in de poort voor hen niet vliên.
 |
| Catechismus | Zondag 39104 Wat wil God in het vijfde gebod? Dat ik mijn vader en mijn moeder, en allen die over mij gesteld zijn, alle eer, liefde en trouw bewijze, en mij hunner goede leer en straf met behoorlijke gehoorzaamheid onderwerpe, en ook met hun zwakheid en gebreken geduld hebbe, aangezien het Gode belieft, ons door hun hand te regeren. |
| Preek | |
| Zingen | Gezang 1:66 "Gij zult uw ouders need'rig eren,
Opdat uw God, die eeuwig leeft,
Uw dagen gunstig moog' vermeren,
In 't land, dat Zijne hand u geeft!".
 |
| Dankgebed | |
| Zingen | Psalm 103:9,109 Maar 's HEEREN gunst zal over die Hem vrezen,
In eeuwigheid altoos dezelfde wezen;
Zijn trouw rust zelfs op 't late nageslacht,
Dat zijn verbond niet trouweloos wil schenden,
Noch van Zijn wet afkerig d' oren wenden,
Maar die, naar eis van Gods verbond, betracht.
10 De HEER heeft Zich, als d' allerhoogste Koning,
Een troon gevest in Zijne hemelwoning;
Zijn koninkrijk heerst over 't wereldrond.
Looft, looft, den HEER, gij Zijne legermachten,
Gij eng'len, die Hem dient met heldenkrachten,
En vaardig past op 't woord van Zijnen mond.
 |