liturgie

Dit is een oude revisie van het document!


19 oktober10.30 uur15.00 uur

10.30 uur15.00 uur

ZingenGezang 71 O God, die onze Vader zijt;
Die t' allen tijd,
Ons Uwe tegenwoordigheid,
In Christus, wilt betonen,
Wanneer men, in Uw Naam vergaard,
Uw Woord verklaart:
Zie ons nu saam daartoe bereid;
Uw Geest koom' bij ons wonen;
Ontsluit des dienaars hart en mond;
Wil hem en ons verlichten,
Opdat hij, uit Uw heilverbond,
Zichzelf en ons moog' stichten,
En wij, op Uwe leer gegrond,
Ons leven daarnaar richten.

Wet
ZingenPsalm 1:1,41 Welzalig hij, die in der bozen raad
Niet wandelt, noch op 't pad der zondaars staat,
Noch nederzit, daar zulken samenrotten,
Die roekeloos met God en godsdienst spotten;
Maar 's HEEREN wet blijmoedig dag en nacht
Herdenkt, bepeinst, en ijverig betracht.

4 De HEER toch slaat der mensen wegen gâ,
En wendt alom het oog van Zijn genâ,
Op zulken, die, oprecht en rein van zeden,
Met vasten gang het pad der deugd betreden;
God kent hun weg, die eeuwig zal bestaan,
Maar 't heilloos spoor der bozen zal vergaan.

Lezen1 Tessalonicenzen 1:1-2:81 Paulus, Silvanus en Timoteüs aan de gemeente der Tessalonicenzen in God, de Vader, en de Here Jezus Christus: genade zij u en vrede! 2 Wij danken God altijd om u allen, wanneer wij u gedenken bij onze gebeden, 3 onophoudelijk gedachtig aan het werk uws geloofs, de inspanning uwer liefde en de volharding uwer hoop op onze Here Jezus Christus voor het oog van onze God en Vader. 4 Immers, dat gij, door God geliefde broeders, verkoren zijt, weten wij, 5 omdat onze evangelieprediking niet slechts in woorden tot u gekomen is, maar ook in kracht en in de heilige Geest en in grote volheid; gij weet trouwens, hoedanigen wij bij u geweest zijn om uwentwil. 6 En gij zijt navolgers geworden van ons en van de Here en gij hebt het woord onder zware verdrukking met blijdschap des heiligen Geestes aangenomen, 7 zodat gij een voorbeeld geworden zijt voor alle gelovigen in Macedonië en in Achaje. 8 Want uit uw midden heeft het woord des Heren weerklonken niet alleen in Macedonië en Achaje, maar allerwegen is uw geloof, dat zich op God richt, bekend geworden, zodat wij daarvan niets behoeven te zeggen. 9 Want zelf verhalen zij van ons, hoe wij bij u ontvangen zijn en hoe gij u van de afgoden tot God bekeerd hebt, om de levende en waarachtige God te dienen, 10 en uit de hemelen zijn Zoon te verwachten, die Hij uit de doden opgewekt heeft, Jezus, die ons verlost van de komende toorn. 1 Want zelf weet gij, broeders, dat ons komen bij u niet zonder vrucht is geweest. 2 Immers, ondanks de mishandeling en de smaad, die wij, zoals gij weet, te Filippi tevoren ondergaan hadden, hebben wij u, in onze God vrijmoedig, onder zware strijd het evangelie Gods gebracht. 3 Want ons vermanen komt niet voort uit dwaling, noch uit onzuivere bedoeling; het gaat ook niet met list gepaard. 4 Integendeel, daar God ons waardig heeft gekeurd om ons het evangelie toe te vertrouwen, spreken wij, niet om mensen te behagen, maar Gode, die onze harten keurt. 5 Want wij hebben ons nooit afgegeven met vleitaal, zoals gij weet, of met (enig) baatzuchtig voorwendsel; God is getuige! 6 Ook zochten wij geen eer bij mensen, noch van u, noch van anderen, hoewel wij als apostelen van Christus ons hadden kunnen laten gelden; 7 maar wij gedroegen ons in uw midden vriendelijk, zoals een moeder haar eigen kinderen koestert. 8 Zo waren wij, in onze grote genegenheid voor u, bereid u niet alleen het evangelie Gods, maar ook ons eigen leven mede te delen, daarom, dat gij ons lief geworden waart.
Gebed
Collecte
ZingenPsalm 45:2,3,62 Gord, gord, o Held, uw zwaard aan uwe zijde,
Uw blinkend zwaard, zo scherp gewet ten strijde;
Vertoon uw glans, vertoon uw majesteit;
Rijd zegenrijk in uwe heerlijkheid
Op 't zuiv're woord der waarheid; rijd voorspoedig,
En heers alom rechtvaardig en zachtmoedig;
Uw rechterhand zal 't Godd'lijk rijk behoên,
En in den krijg geduchte daden doen.

3 Uw pijlen, fel van uwen boog gedreven,
Zijn scherp, en doen gehele volken beven;
Zij vellen neer, wat uw vermogen tart,
En dringen diep in 's vijands wreev'lig hart.
Gij zult, o God, in eeuwigheid bekleden,
Den vasten troon van uw gerechtigheden;
De rijksstaf, dien uw hoge Majesteit
In 't Godsrijk zwaait, heerst met rechtmatigheid.

6 Dan zal de Vorst van al uw schoon getuigen.
Hij is uw HEER, dies moet g' u voor Hem buigen.
'k Zie Tyrus dan, die rijke wereldstad,
U hulde doen, en off'ren schat op schat.
De Koningstelg, die Hij zijn bruid wil noemen,
Is meest om haar inwendig schoon te roemen;
't Borduursel is, naar vorstelijken staat,
Van louter goud gewerkt in 't praalgewaad.

Tekst1 Tessalonicenzen 2:9-129 Want gij herinnert u, broeders, onze moeite en inspanning. Terwijl wij nacht en dag werkten, om niemand uwer lastig te vallen, hebben wij u het evangelie van God gepredikt. 10 Gij zijt getuigen, en God, hoe vroom, rechtvaardig en onberispelijk wij ons bij u, die gelooft, gedragen hebben. 11 Gij weet trouwens, hoe wij, als een vader zijn eigen kinderen, u hoofd voor hoofd vermaanden, aanmoedigden, 12 en betuigden te blijven wandelen, Gode waardig, die u roept tot zijn eigen Koninkrijk en heerlijkheid.
Preek
ZingenPsalm 145:1,21 O God, mijn God, Gij aller vorsten HEER,
Ik zing, verheugd, Uw groten naam ter eer;
Ik zal den roem van Uwe majesteit
Verhogen tot in d' eindlooz' eeuwigheid;
'k Zal dag aan dag U eer en dank bewijzen.
De HEER is groot; al 't schepsel moet Hem prijzen;
Zijn grootheid streeft het kloekst begrip te boven.
Laat elk geslacht Zijn werk en almacht loven.

2 Ik zal, o HEER, dien ik mijn Koning noem,
Den luister van Uw majesteit en roem
Verbreiden, en Uw wonderlijke daân
Met diep ontzag aandachtig gadeslaan.
Elks juichend hart zal Uw geducht vermogen,
De grote kracht van Uwen arm verhogen;
Ik zal mijn stem met aller lofzang paren,
En overal Uw grootheid openbaren.

Dankgebed
ZingenPsalm 145:4,54 Al wat Gij wrocht, zal juichen tot Uw eer;
Uw gunstvolk zal verblijd U zeeg'nen, HEER,
En roemen van Uw koninkrijk, Uw macht,
Uw heerlijkheid en Goddelijke kracht;
Om, waar zich 't hart ooit voelt in leerzucht blaken,
Uw heerlijkheid, Uw macht bekend te maken,
En d' eer Uws rijks, zo groot, zo hoog verheven,
Voor aller oor den hoogsten roem te geven.

5 Uw heerschappij verduurt zelfs d' eeuwigheid;
Uw koninkrijk is eind'loos uitgebreid.
Gij ondersteunt hem, die voor 't onheil zwicht:
Wie nederstort, wordt door U opgericht.
't Ziet al op U; 't blijft alles op U wachten;
Gij sterkt door spijs, te rechter tijd, hun krachten;
G' ontsluit Uw hand, ontfermend en weldadig,
Opdat Uw gunst, al wat er leeft, verzadig'.

ZingenPsalm 78:1,31 Neem, o mijn volk, neem mijne leer ter oren;
Neig oor en hart, om naar mijn stem te horen,
'k Zal met mijn mond u wijze spreuken leren,
Verborgenheên, van ouds af waardig t' eren;
Mij vloeit een schat van wijsheid uit den mond,
Gelijk een bron, die voortspringt uit den grond.

3 Want God heeft Zijn getuigenis gegeven
Aan Jakobs huis; een wet, om naar te leven,
Die Israël zijn nageslacht moet leren,
Opdat men nooit haar kennis moog' ontberen;
God vordert, dat de naneef, eeuwen lang,
Van kind tot kind, dit onderwijs ontvang'.

Belijdenis
ZingenPsalm 34:5,115 Vreest, vreest Hem t' allen tijd',
Gij, heiligen, daar g' ondervindt,
Dat hij, die God vreest en bemint,
Gebrek noch schade lijdt.
In honger komt noch moed,
Noch kracht den jongen leeuw te baat,
Maar die den HEER zoekt vroeg en laat,
Mist nimmer 't nodig goed.

11 De HEER verlost en spaart
Zijn volk, dat op Zijn hulp vertrouwt.
Het zal, door Hem in gunst beschouwd,
Niet schuldig zijn verklaard.

LezenSpreuken 23:12-2812 Richt uw hart op de vermaning en uw oor op woorden van verstand. 13 Onthoud de tucht niet aan de knaap; slaat gij hem met de stok, hij sterft er niet van; 14 gij slaat hem wel met de stok, maar redt zijn leven van het dodenrijk. 15 Mijn zoon, indien uw hart wijs is, dan zal ook mijn hart zich verheugen; 16 dan zal mijn binnenste jubelen, wanneer uw lippen rechte dingen spreken. 17 Uw hart zij niet naijverig op de zondaren, maar beijvere zich voortdurend de Here te vrezen; 18 waarlijk, dan is er toekomst en uw verwachting wordt niet afgesneden. 19 Hoor gij, mijn zoon, en word wijs, richt uw hart op de weg. 20 Verkeer niet met wie zich te buiten gaan aan wijn en vlees; 21 want een drinker en een doorbrenger verarmen, en slaperigheid doet lompen dragen. 22 Luister naar uw vader, die u heeft verwekt; veracht uw moeder niet, wanneer zij oud geworden is. 23 Koop waarheid en verkoop ze niet, wijsheid en vermaning en verstand. 24 De vader van een rechtvaardige verblijdt zich zeer, wie een wijze verwekte, verheugt zich over hem. 25 Mogen uw vader en uw moeder zich verheugen, moge zij, die u baarde, zich verblijden. 26 Mijn zoon, geef mij uw hart, laten uw ogen behagen hebben in mijn wegen; 27 want de hoer is een diepe kuil, de ontuchtige een nauwe put; 28 ja, zij ligt op de loer als een rover en vermeerdert de trouwelozen onder de mensen.
LezenEfeziërs 6:1-91 Kinderen, weest uw ouders gehoorzaam [in de Here], want dat is recht. 2 Eer uw vader en uw moeder - dit is immers het eerste gebod, met een belofte - 3 opdat het u welga en gij lang leeft op aarde. 4 En gij, vaders, verbittert uw kinderen niet, maar voedt hen op in de tucht en in de terechtwijzing des Heren. 5 Slaven, weest uw heren naar het vlees gehoorzaam met vreze en beven, in eenvoud uws harten, als aan Christus, 6 niet met ogendienst, als mensenbehagers, maar door als slaven van Christus de wil Gods van harte te doen, 7 en bereidwillig dienstbaar te zijn als aan de Here en niet aan mensen. 8 Gij weet immers, dat een ieder, hetzij slaaf, hetzij vrije, al het goede, dat hij gedaan heeft, van de Here zal terugontvangen. 9 En gij, heren, handelt evenzo jegens hen; laat het dreigen na. Gij weet immers, dat hun en uw Heer in de hemelen is, en bij Hem is geen aanzien des persoons.
Gebed
Collecte
ZingenPsalm 127:3-53 Zo gaat het elk, dien God bemint.
Wie kind'ren voortbrengt tot Gods eer,
Verkrijgt een erfdeel van den HEER;
Wie zich met kroost gezegend vindt,
Dat zich oprecht en dankbaar toont,
Ziet al zijn zorg naar wens beloond.

4 Gelijk de pijlen in de hand
Eens sterken helds, die, fier en blij,
Door hunne kracht zijn weêrpartij
Doet zwichten voor zijn tegenstand;
Zo zijn ook, tot der vaad'ren vreugd,
De brave zonen hunner jeugd.

5 Welzalig hij, die als een held,
Deez' pijlen in zijn koker gaart,
En zijne zonen ziet gespaard;
Zij zullen, schaamrood noch ontsteld,
Het hoofd den weêrpartijd'ren biên,
En in de poort voor hen niet vliên.

CatechismusZondag 39104 Wat wil God in het vijfde gebod?
Dat ik mijn vader en mijn moeder, en allen die over mij gesteld zijn, alle eer, liefde en trouw bewijze, en mij hunner goede leer en straf met behoorlijke gehoorzaamheid onderwerpe, en ook met hun zwakheid en gebreken geduld hebbe, aangezien het Gode belieft, ons door hun hand te regeren.
Preek
ZingenGezang 1:66 "Gij zult uw ouders need'rig eren,
Opdat uw God, die eeuwig leeft,
Uw dagen gunstig moog' vermeren,
In 't land, dat Zijne hand u geeft!".

Dankgebed
ZingenPsalm 103:9,109 Maar 's HEEREN gunst zal over die Hem vrezen,
In eeuwigheid altoos dezelfde wezen;
Zijn trouw rust zelfs op 't late nageslacht,
Dat zijn verbond niet trouweloos wil schenden,
Noch van Zijn wet afkerig d' oren wenden,
Maar die, naar eis van Gods verbond, betracht.

10 De HEER heeft Zich, als d' allerhoogste Koning,
Een troon gevest in Zijne hemelwoning;
Zijn koninkrijk heerst over 't wereldrond.
Looft, looft, den HEER, gij Zijne legermachten,
Gij eng'len, die Hem dient met heldenkrachten,
En vaardig past op 't woord van Zijnen mond.


Paginahulpmiddelen