| Zingen | Psalm 108:1,71 Mijn hart, o Hemelmajesteit,
Is tot Uw dienst en lof bereid.
'k Zal zingen voor den Opperheer;
'k Zal psalmen zingen tot Zijn eer.
Gij, zachte harp, gij schelle luit,
Waakt op; dat niets uw klanken stuit';
'k Zal in den dageraad ontwaken,
En met gezang mijn God genaken.
7 O God, die 's lands benauwdheid ziet,
Red toch Uw volk uit zijn verdriet;
Want 's mensen heil is ijdelheid;
Maar als Gods almacht ons geleidt,
Dan doen w' in Hem de kloekste daân,
Zodat wij duizenden verslaan;
Want allen, die ons wederstreven,
Zal Hij vertreden en doen sneven.
 |
| Belijdenis | |
| Zingen | Gezang 24:1,21 Een vaste burcht is onze God.
Een toevlucht voor de zijnen.
Al drukt het leed,
al dreigt het lot,
Hij doet Zijn hulp verschijnen.
De vijand rukt vast aan
met opgestoken vaan.
Hij draagt zijn rusting nog
van gruwelen bedrog.
Maar zal als kaf verdwijnen.
2 Geen aardse macht begeren wij;
die gaat wel ras verloren!
Ons staat de sterke Held terzij,
die God ons heeft verkoren,
Vraagt Gij Zijn naam? Zo weet,
dat Hij de Christus heet,
Gods eengeboren Zoon,
Verwinnaar op de troon!
De zeeg' is Hem beschoren.
 |
| Lezen | Efeziërs 51 Weest dan navolgers Gods, als geliefde kinderen, 2 en wandelt in de liefde, zoals ook Christus u heeft liefgehad en Zich voor ons heeft overgegeven als offergave en slachtoffer, Gode tot een welriekende reuk. 3 Maar van hoererij en allerlei onreinheid of hebzucht mag onder u zelfs geen sprake zijn, zoals het heiligen betaamt, 4 en evenmin van onwelvoegelijkheid en zotte of losse taal, die geen pas geven, doch veeleer van dankzegging. 5 Want hiervan moet gij doordrongen zijn, dat in geen geval een hoereerder, onreine of geldgierige, dat is een afgodendienaar, erfdeel heeft in het Koninkrijk van Christus en God. 6 Laat niemand u misleiden met drogredenen, want door zulke dingen komt de toorn Gods over de kinderen der ongehoorzaamheid. 7 Doet dan niet met hen mede. 8 Want gij waart vroeger duisternis, maar thans zijt gij licht in de Here; wandelt als kinderen des lichts, 9 - want de vrucht des lichts bestaat in louter goedheid en gerechtigheid en waarheid - , 10 en toetst wat de Here welbehagelijk is. 11 En neemt geen deel aan de onvruchtbare werken der duisternis, maar ontmaskert ze veeleer, 12 want het is zelfs schandelijk om te noemen, wat heimelijk door hen wordt verricht; 13 maar als dat alles door het licht ontmaskerd wordt, komt het aan de dag; want al wat aan de dag komt is licht. 14 Daarom heet het: Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten. 15 Ziet dus nauwlettend toe, hoe gij wandelt, niet als onwijzen, doch als wijzen, 16 u de gelegenheid ten nutte makende, want de dagen zijn kwaad. 17 Weest daarom niet onverstandig, maar tracht te verstaan, wat de wil des Heren is. 18 En bedrinkt u niet aan wijn, waarin bandeloosheid is, maar wordt vervuld met de Geest, 19 en spreekt onder elkander in psalmen, lofzangen en geestelijke liederen, en zingt en jubelt de Here van harte, 20 dankt te allen tijde in de naam van onze Here Jezus Christus God, de Vader, voor alles, 21 en weest elkander onderdanig in de vreze van Christus. 22 Vrouwen, weest aan uw man onderdanig als aan de Here, 23 want de man is het hoofd van zijn vrouw, evenals Christus het hoofd is zijner gemeente; Hij is het, die zijn lichaam in stand houdt. 24 Welnu, gelijk de gemeente onderdanig is aan Christus, zo ook de vrouw aan haar man, in alles. 25 Mannen, hebt uw vrouw lief, evenals Christus zijn gemeente heeft liefgehad en Zich voor haar overgegeven heeft, 26 om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord, 27 en zo zelf de gemeente voor Zich te plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbesmet. 28 Zo zijn [ook] de mannen verplicht hun vrouw lief te hebben als hun eigen lichaam. Wie zijn eigen vrouw liefheeft, heeft zichzelf lief; 29 want niemand haat ooit zijn eigen vlees, maar hij voedt het en koestert het, zoals Christus de gemeente, 30 omdat wij leden zijn van zijn lichaam. 31 Daarom zal een man [zijn] vader en [zijn] moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen tot één vlees zijn. 32 Dit geheimenis is groot, doch ik spreek met het oog op Christus en [op] de gemeente. 33 Intussen ook gij, laat ieder voor zich zijn eigen vrouw zó liefhebben als zichzelf en de vrouw moet ontzag hebben voor haar man. |
| Gebed | |
| Collecte | |
| Zingen | Psalm 50:6,7,96 "Roept in den nood tot Mij, uw God en HEER,
Dan help Ik u, en gij geeft Gode d' eer".
Maar Zijne taal tot goddelozen luidt:
"Waarom toch spreekt gij Mijne wetten uit?
Wat roemt gij u als Mijn verbondelingen,
Daar g' u door woord noch straffen laat bedwingen?"
7 "Ziet gij een dief, gij loopt met hem en steelt;
Gij zijt het, die met overspelers deelt
In 't vuil vermaak van hun ontuchtigheên;
Uw mond is vol van ongebonden reên;
Uw snode tong is afgericht op liegen,
En steeds gewend aan veinzen en bedriegen."
9 "Verstaat dit toch, vergeters van Gods wet,
Opdat Ik niet verscheur', en niemand redd'.
Wie 't dankbaar hart Mij biedt ter offerand',
Die geeft Mij eer, en elk, die met verstand
Zijn wegen richt, mag op Mijn gunst vertrouwen;
Ik zal Gods heil hem eeuwig doen aanschouwen.".
 |
| Catechismus | Zondag 41108 Wat leert ons het zevende gebod? Dat alle onkuisheid van God vervloekt is, en dat wij daarom, haar van harte vijand zijnde, kuis en ingetogen leven moeten, hetzij in den heiligen huwelijken staat of daarbuiten.
109 Verbiedt God in dit gebod niet meer dan echtbreken en dergelijke schandelijkheden? Dewijl ons lichaam en ziel tempelen des Heiligen Geestes zijn, zo wil Hij, dat wij ze beide zuiver en heilig bewaren; daarom verbiedt Hij alle onkuise daden, gebaren, woorden, gedachten, lusten, en wat den mens daartoe trekken kan. |
| Preek | |
| Zingen | Psalm 128:1,21 U mag men zalig heten,
Dien 's HEEREN vrees bekoort;
Die, met een goed geweten,
Steeds wandelt naar Zijn woord.
Gij zult uw nooddruft vinden
Door d' arbeid van uw hand;
Wat g' u moogt onderwinden,
Komt, naar uw wens, tot stand.
2 Uw echtvriendin zal bloeien,
Gelijk een wijnstok tiert,
Die, vruchtrijk onder 't groeien,
Uw huismuur dekt en siert.
Niets zal uw welvaart stuiten;
Uw kroost zal blij en fris,
Als groen' olijvenspruiten,
Versieren uwen dis.
 |
| Dankgebed | |
| Zingen | Psalm 128:3,43 Dit lot is u beschoren,
Zo gij, met diep ontzag,
Naar 's HEEREN wet blijft horen;
Voor u zal, dag aan dag,
Het heil uit Sion vloeien;
Gij zult, zolang gij leeft,
Jeruzalem zien bloeien,
't Welk God Zijn zegen geeft.
4 Blijft gij op Hem betrouwen,
Dan zult gij, op uw beê,
't Kroost van uw kroost aanschouwen.
In Israël zij vreê.
 |