| Zingen | Psalm 132:5,95 Wij zullen in Zijn woning gaan;
Ons buigen, waar Zijn troon zal staan,
En bidden voor Zijn voetbank aan.
Sta op tot Uwe rust, o HEER,
Met d' arke van Uw sterkt' en eer'.
9 Want Sion is van God begeerd,
't Wordt met Zijn woning hoog vereerd;
"Hier", sprak Hij, die het al beheert,
"Hier zal Ik wonen naar Mijn lust;
Hier is in eeuwigheid Mijn rust.".
 |
| Belijdenis | |
| Zingen | Psalm 31:1,41 Op U betrouw ik, HEER der heren,
Op U, gelijk 't betaamt;
Ai, laat mij nooit, beschaamd,
Van Uwen troon teruggekeren;
Help mij, op mijn gebeden,
Door Uw gerechtigheden.
4 'k Beveel mijn geest in Uwe handen;
Gij, God der waarheid, Gij,
O HEER, verlostet mij.
Ik haat hen, die het reukwerk branden
Ter eer van valse goden;
Op U steun ik in noden.
 |
| Lezen | Daniël 9:1-191 In het eerste jaar van Darius, de zoon van Ahasveros, uit het geslacht der Meden, die koning geworden was over het koninkrijk der Chaldeeën - 2 in het eerste jaar van zijn koningschap lette ik, Daniël, in de boeken op het getal van de jaren, waarover het woord des Heren tot de profeet Jeremia gekomen was, dat Hij over de puinhopen van Jeruzalem zeventig jaar zou doen verlopen. 3 En ik richtte mijn aangezicht tot de Here God om te bidden en te smeken, in vasten en in zak en as. 4 En ik bad tot de Here, mijn God, en deed schuldbelijdenis en zeide: Ach Here, Gij grote en geduchte God, die vasthoudt aan het verbond en de goedertierenheid jegens hen die U liefhebben en uw geboden bewaren; 5 wij hebben gezondigd en misdreven, wij hebben goddeloos gehandeld en zijn wederspannig geweest; wij zijn afgeweken van uw geboden en van uw verordeningen, 6 en wij hebben niet geluisterd naar uw knechten, de profeten, die in uw naam gesproken hebben tot onze koningen, onze vorsten en onze vaderen, en tot het ganse volk des lands. 7 Bij U, Here, is de gerechtigheid, maar bij ons een beschaamd gelaat, gelijk heden ten dage, bij de mannen van Juda, de inwoners van Jeruzalem en bij geheel Israël, bij hen die dichtbij en die veraf wonen in al de landen waarheen Gij hen hebt verstoten om de ontrouw die zij jegens U hebben gepleegd. 8 Here, bij ons is een beschaamd gelaat, bij onze koningen, onze vorsten en onze vaderen, want wij hebben tegen U gezondigd. 9 Bij de Here, onze God, is barmhartigheid en vergeving, hoewel wij tegen Hem wederspannig zijn geweest, 10 niet geluisterd hebben naar de stem van de Here, onze God, en niet gewandeld hebben naar de wetten die Hij ons gegeven heeft door de dienst van zijn knechten, de profeten. 11 Ja, geheel Israël heeft uw wet overtreden en is afgeweken door niet te luisteren naar uw stem. Daarom is over ons uitgestort de met een eed bekrachtigde vloek, welke geschreven staat in de wet van Mozes, de knecht Gods, want wij hebben tegen Hem gezondigd. 12 En Hij heeft de woorden bevestigd, die Hij gesproken had over ons en over onze regeerders, die ons bestuurden, door zulk een groot onheil over ons te brengen, als er nergens geweest is onder de ganse hemel, behalve in Jeruzalem. 13 Zoals geschreven staat in de wet van Mozes, is al dit onheil over ons gekomen, en wij hebben de Here, onze God, niet vermurwd door ons te bekeren van onze ongerechtigheden en acht te slaan op uw waarheid. 14 Daarom was de Here wakker om het onheil over ons te brengen; want de Here, onze God, is rechtvaardig in al de werken die Hij doet, maar wij hebben niet geluisterd naar zijn stem. 15 Nu dan, Here, onze God, die uw volk uit het land Egypte hebt geleid met een sterke hand en U een naam hebt gemaakt, gelijk heden ten dage, - wij hebben gezondigd, wij hebben goddeloos gehandeld. 16 Here, mogen naar al uw gerechtigheid uw toorn en uw grimmigheid zich toch afwenden van uw stad Jeruzalem, uw heilige berg; want om onze zonden en om de ongerechtigheden onzer vaderen zijn Jeruzalem en uw volk tot een smaad geworden voor allen om ons heen. 17 Nu dan, hoor, o onze God, naar het gebed van uw knecht en naar zijn smeking en doe uw aangezicht lichten over uw verwoest heiligdom, - om des Heren wil. 18 Neig, mijn God, uw oor en hoor; open uw ogen en zie onze verwoestingen en de stad waarover uw naam is uitgeroepen; want niet op grond van onze gerechtigheden storten wij onze smeekbeden voor U uit, maar op grond van uw grote barmhartigheden. 19 O Here, hoor! o Here, vergeef! O Here, merk op! Treed handelend op; toef niet om uwszelfswil, mijn God, want uw naam is uitgeroepen over uw stad en over uw volk. |
| Gebed | |
| Collecte | |
| Zingen | Psalm 116:1-3,71 God heb ik lief; want die getrouwe HEER
Hoort mijne stem, mijn smekingen, mijn klagen;
Hij neigt Zijn oor, 'k roep tot Hem, al mijn dagen;
Hij schenkt mij hulp, Hij redt mij keer op keer.
2 Ik lag gekneld in banden van den dood,
Daar d' angst der hel mij allen troost deed missen;
Ik was benauwd, omringd door droefenissen;
Maar riep den HEER dus aan in al mijn nood:
3 "Och HEER, och, wierd mijn ziel door U gered!"
Toen hoorde God; Hij is mijn liefde waardig;
De HEER is groot, genadig en rechtvaardig,
En onze God ontfermt zich op 't gebed.
7 Wat zal ik, met Gods gunsten overlaân,
Dien trouwen HEER voor Zijn genâ vergelden?
'k Zal bij den kelk des heils Zijn naam vermelden,
En roepen Hem met blijd' erkent'nis aan.
 |
| Catechismus | Zondag 45116 Waarom is het gebed den christenen van node? Daarom dat het het voornaamste stuk der dankbaarheid is, welke God van ons vordert, en dat God Zijn genade en den Heiligen Geest alleen aan diegenen geven wil, die Hem met hartelijke zuchten zonder ophouden daarom bidden en daarvoor danken.
117 Wat behoort tot zulk een gebed, dat Gode aangenaam is en van Hem verhoord wordt? Eerstelijk, dat wij alleen den enigen waren God, Die Zich in Zijn Woord ons geopenbaard heeft, om al hetgeen dat Hij ons geboden heeft te bidden, van harte aanroepen. Ten andere, dat wij onzen nood en ellendigheid recht en grondig kennen, opdat wij ons voor het aangezicht Zijner majesteit verootmoedigen. Ten derde, dat wij dezen vasten grond hebben, dat Hij ons gebed, niettegenstaande wij zulks onwaardig zijn, om des Heeren Christus' wil zekerlijk wil verhoren, gelijk Hij ons in Zijn Woord beloofd heeft.
118 Wat heeft ons God bevolen van Hem te bidden? Alle geestelijke en lichamelijke nooddruft, welke de Heere Christus begrepen heeft in het gebed, dat Hij ons Zelf geleerd heeft.
119 Hoe luidt dat gebed? “Onze Vader, Die in de hemelen zijt;
1. Uw Naam worde geheiligd.
2. Uw Koninkrijk kome.
3. Uw wil geschiede, gelijk in den hemel, alzo ook op de aarde.
4. Geef ons heden ons dagelijks brood.
5. En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren.
6. En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den boze. Want Uw is het Koninkrijk, en de kracht, en de heerlijkheid, in der eeuwigheid. Amen.” (Math. 6:9-13). |
| Preek | |
| Zingen | Psalm 81:4,124 Want dit is 't bevel
Van den HEER der heren
Aan Zijn Israël;
Dit is 't hoog gebod,
't Recht van Jakobs God,
Dat wij billijk eren.
12 "Opent uwen mond;
Eist van Mij vrijmoedig,
Op mijn trouwverbond;
Al wat u ontbreekt,
Schenk Ik, zo gij 't smeekt,
Mild en overvloedig.".
 |
| Dankgebed | |
| Zingen | Psalm 27:4,54 God zal mijn hoofd nu boven 's vijands benden
Verhogen; dies wil ik, met blij geschal,
In Zijne tent het offer opwaarts zenden,
Daar psalm en lied Zijn lof vermelden zal.
Verhoor, o HEER, toon mij een gunstig oog;
Ik zal mijn stem verheffen naar omhoog;
Verhoor mij toch, bewijs mij Uw genâ,
En antwoord mij, die voor Uw aanzicht sta.
5 Mijn hart zegt mij, o HEER ,van Uwentwegen:
"Zoek door gebeên met ernst mijn aangezicht!"
Dat wil, dat zal ik doen; ik zoek den zegen
Alleen bij U, o bron, van troost en licht!
Verberg toch niet Uw oog van mij, o HEER!
Ik ben Uw knecht, zie niet in toorne neer.
Gij waart mijn hulp in al mijn zielsverdriet.
O God mijns heils, begeef, verlaat mij niet.
 |