liturgie

Dit is een oude revisie van het document!


7 december10.30 uur15.00 uur

10.30 uur15.00 uur

ZingenPsalm 121:1,21 'k Sla d' ogen naar 't gebergte heen,
Vanwaar ik dag en nacht
Des Hoogsten bijstand
wacht.
Mijn hulp is van den HEER alleen,
Die hemel, zee en aarde
Eerst schiep, en
sinds bewaarde.

2 Hij is, al treft u 't felst verdriet,
Uw wachter, die uw voet
Voor wankelen be
hoedt;
Hij, Isrels Wachter, sluimert niet;
Geen kwaad zal u genaken;
De HEER zal
u bewaken.

Wet
ZingenPsalm 130:22 Zo Gij in 't recht wilt treden,
O HEER, en gadeslaan
Onz' ongerechtigheden,
Ach, wie zal dan bestaan?
Maar neen, daar is vergeving
Altijd bij U geweest;
Dies wordt Gij, HEER, met beving,
Recht kinderlijk gevreesd.

Lezen1 Tessalonicenzen 2:13-3:1313 En hierom danken ook wij God onophoudelijk, dat gij, toen gij het gepredikte woord Gods van ons hebt ontvangen, het hebt aangenomen niet als een woord van mensen, maar, wat het inderdaad is, als een woord van God, dat ook werkzaam is in u, die gelooft. 14 Want gij, broeders, zijt navolgers geworden van de gemeenten Gods in Christus Jezus, die in Judea zijn, omdat ook gij hetzelfde te verduren hebt gehad van uw eigen volksgenoten als zij van de Joden, 15 die zelfs de Here Jezus en de profeten gedood en ons tot het uiterste vervolgd hebben, die Gode niet behagen en tegen alle mensen ingaan, 16 daar zij ons verhinderen tot de heidenen te spreken tot hun behoud, waardoor zij te allen tijde (de maat) hunner zonden vol maken. De toorn is over hen gekomen tot het einde. 17 Maar wij, broeders, die een tijdlang naar het oog, niet naar het hart, van u beroofd zijn geweest, hebben met zeer veel ijver en groot verlangen begeerd uw aangezicht te zien. 18 Wij, of liever: ik, Paulus, heb namelijk een en andermaal tot u willen komen, doch de satan heeft het ons belet. 19 Want wie is onze hoop of blijdschap of erekrans voor onze Here Jezus bij zijn komst, wie anders dan gij? 20 Ja, gij zijt onze eer en blijdschap. 1 Daarom hebben wij, - want wij konden het niet langer uithouden, - besloten alleen te Athene achter te blijven, 2 en wij hebben Timoteüs, onze broeder, en een medewerker Gods in het evangelie van Christus, gezonden om u te versterken en u te vermanen inzake uw geloof, 3 dat niemand zou wankelen onder deze verdrukkingen. Gij weet immers zelf, dat wij daartoe bestemd zijn; 4 want ook toen wij bij u waren, zeiden wij u reeds, dat wij zouden verdrukt worden, zoals gij ook weet, dat geschied is. 5 Daarom kon ik het ook niet langer uithouden en zond hem om mij te vergewissen van uw geloof, of de verzoeker u misschien verzocht had en onze inspanning vruchteloos zou geworden zijn. 6 Maar thans, nu Timoteüs van u tot ons teruggekeerd is en ons goede tijding gebracht heeft van uw geloof en uw liefde, en dat gij ons te allen tijde in goede herinnering houdt, even verlangend om ons te zien als wij u, 7 zijn wij dan ook, broeders, bij al onze nood en druk, vertroost over u door uw geloof, 8 want nu leven wij, als gij staat in de Here. 9 Want welke dank kunnen wij Gode over u vergelden voor al de blijdschap, waarmede wij ons om u verblijden voor onze God? 10 Nacht en dag bidden wij vurig, dat wij uw aangezicht mogen zien en voltooien wat nog aan uw geloof ontbreekt. 11 Hij, onze God en Vader, en onze Here Jezus, bane ons de weg tot u; 12 en u doe de Here toenemen en overvloedig worden in de liefde tot elkander en tot allen - zoals ook wij gezind zijn jegens u - , 13 om uw harten te versterken, zodat zij onberispelijk zijn in heiligheid voor onze God en Vader bij de komst van onze Here Jezus met al zijn heiligen.
Gebed
Collecte
ZingenPsalm 22:11-1311 Verlos mij van den leeuw, die woedt en tiert;
Verhoor mij, HEER, en red mij van 't gediert',
Dat, sterk van hoorn, rondom mij henen zwiert;
Mij staat naar 't leven,
Dan wordt Uw naam door mij met roem verheven;
'k Zal Uwen lof
Mijn broederen vertellen;
'k Heb, in Uw huis bij al mijn metgezellen,
Dan prijzensstof.

12 Gij, die God vreest, gij allen prijst den HEER;
Dat Jakobs zaad Zijn groten naam vereer';
Ontzie Hem toch, o Israël, en leer
Vertrouwend wachten.
Wie mij veracht', God wou mij niet verachten,
Noch oor noch oog
Van mijn verdrukking wenden;
Maar heeft verhoord, wanneer ik uit d' ellenden
Riep naar omhoog.

13 Ik loof eerlang U in een grote schaar,
En, wat ik U beloofd' in 't heetst gevaar,
Betaal ik, op het heilig dankaltaar,
Bij die U vrezen,
't Zachtmoedig volk zal rijk verzadigd wezen,
Ten dis geleid.
Wie God zoekt, zal Hem prijzen.
Zo leev' Uw hart, door 's hemels gunstbewijzen,
In eeuwigheid!

Tekst1 Tessalonicenzen 3:6-106 Maar thans, nu Timoteüs van u tot ons teruggekeerd is en ons goede tijding gebracht heeft van uw geloof en uw liefde, en dat gij ons te allen tijde in goede herinnering houdt, even verlangend om ons te zien als wij u, 7 zijn wij dan ook, broeders, bij al onze nood en druk, vertroost over u door uw geloof, 8 want nu leven wij, als gij staat in de Here. 9 Want welke dank kunnen wij Gode over u vergelden voor al de blijdschap, waarmede wij ons om u verblijden voor onze God? 10 Nacht en dag bidden wij vurig, dat wij uw aangezicht mogen zien en voltooien wat nog aan uw geloof ontbreekt.
Preek
ZingenPsalm 56:5,65 Ik roem in God; ik prijs 't onfeilbaar woord;
Ik heb het zelf uit Zijnen mond gehoord;
'k Vertrouw op God, door gene vrees gestoord;
Wat sterv'ling zou mij schenden?
Ik heb beloofd, wanneer G' in mijn ellenden
Mij bijstand boodt, en 't onheil af zoudt wenden,
Tot U, o God, mijn lofzang op te zenden,
Door ijver aangespoord.

6 Gij hebt mijn ziel beveiligd voor den dood;
Gij richt mijn voet, dat hij zich nimmer stoot';
Gij zijt voor mij een schild in allen nood;
Gij hebt mijn smart verdreven;
Uw dierb're gunst is m' altoos bijgebleven;
'k Zal, voor Gods oog, naar Zijn bevelen leven;
Zo word' door mij Zijn naam altoos verheven;
Zo word' Zijn lof vergroot.

Dankgebed
ZingenPsalm 121:3,43 Zijn wacht, waarop men hopen mag,
Zal, daar zij u bedekt,
En u ter schaduw
strekt,
De maan bij nacht, de zon bij dag,
In koud' en gloed vermind'ren,
Opdat zij
u niet hind'ren.

4 De HEER zal u steeds gadeslaan,
Opdat Hij in gevaar,
Uw ziel voor ramp be
waar';
De HEER, 't zij g' in of uit moogt gaan,
En waar g' u heen moogt spoeden,
Zal eeuwig
u behoeden.

ZingenPsalm 118:9,109 De HEER wou mij wel hard kastijden,
Maar stortte mij niet in den dood;
Verzachtte vaderlijk mijn lijden,
En redde mij uit allen nood.
Ontsluit, ontsluit voor mijne schreden,
De poorten der gerechtigheid;
Door deze zal ik binnen treden,
En loven 's HEEREN majesteit.

10 Dit is, dit is de poort des HEEREN;
Daar zal 't rechtvaardig volk door treên,
Om hunnen God ootmoedig t' eren,
Voor 't smaken Zijner zaligheên.
Ik zal Uw naam en goedheid prijzen;
Gij hebt gehoord; Gij zijt mijn geest,
Door Uw ontelb're gunstbewijzen,
Tot hulp, en heil, en vreugd geweest.

Belijdenis
ZingenPsalm 27:1,61 God is mijn licht, mijn heil; wien zou ik vrezen?
Hij is de HEER, die hulp verschaft in nood;
Mijn levenskracht; 'k heb niet vervaard te wezen:
Hij is 't, die mij beveiligt voor den dood.
Wanneer de macht der bozen sloeg aan 't woên,
En aanrukt', om zich met mijn vlees te voên.
Stiet zelf dit rot, dat mij benauwt en haat,
Den voet, en viel; omdat het God verlaat.

6 Want, schoon ik zelfs van vader en van moeder
Verlaten ben, de HEER is goed en groot;
Hij is en blijft mijn Vader en Behoeder.
Leer mij, o God, Uw weg in allen nood;
Bestuur, om mijns verspieders wil, mijn voet
Op 't effen pad; dat 's vijands euvelmoed
Mij nimmer treff'; vervoerd door list en dwang,
Getuigt men vals tot mijnen ondergang.

LezenRomeinen 8:14-3214 Want allen, die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods. 15 Want gij hebt niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar gij hebt ontvangen de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader. 16 Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn. 17 Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God, en medeërfgenamen van Christus; immers, indien wij delen in zijn lijden, is dat om ook te delen in zijn verheerlijking. 18 Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden. 19 Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods. 20 Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om (de wil van) Hem, die haar daaraan onderworpen heeft, 21 in hope echter, omdat ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods. 22 Want wij weten, dat tot nu toe de ganse schepping in al haar delen zucht en in barensnood is. 23 En niet alleen zij, maar ook wij zelf, [wij,] die de Geest als eerste gave ontvangen hebben, zuchten bij onszelf in de verwachting van het zoonschap: de verlossing van ons lichaam. 24 Want in die hoop zijn wij behouden. Maar hoop, die gezien wordt, is geen hoop, want hoe zal men hopen op hetgeen men ziet? 25 Indien wij echter hopen op hetgeen wij niet zien, verwachten wij het met volharding. 26 En evenzo komt de Geest onze zwakheid te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen naar behoren, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. 27 En Hij, die de harten doorzoekt, weet de bedoeling des Geestes, dat Hij namelijk naar de wil van God voor heiligen pleit. 28 Wij weten nu, dat [God] alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn. 29 Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen; 30 en die Hij tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt. 31 Wat zullen wij dan van deze dingen zeggen? Als God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn? 32 Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken?
Gebed
Collecte
ZingenPsalm 25:1,3,81 'k Hef mijn ziel, o God der goden,
Tot U op, Gij zijt mijn God;
'k Heb op U vertrouwd in noden;
Weer van mij toch schaamt' en spot;
Dat mijn vijand nooit van vreugd
Om mij opspring'; Die U wachten,
Dekt nooit schaamt'; maar die de deugd,
Zonder oorzaak, stout verachten.

3 Denk aan 't vaderlijk meêdogen,
HEER, waarop ik biddend pleit;
Milde handen, vriend'lijk' ogen,
Zijn bij U van eeuwigheid.
Sla de zonden nimmer ga,
Die mijn jonkheid heeft bedreven;
Denk aan mij toch in genâ,
Om Uw goedheid eer te geven.

8 Zie op mij in gunst van boven;
Wees mij toch genadig, HEER;
Eenzaam ben ik en verschoven:
Ja, d' ellende drukt mij neer.
'k Roep U aan in angst en smart;
Duizend zorgen, duizend doden
Kwellen mijn angstvallig hart;
Voer mij uit mijn angst en noden.

CatechismusZondag 46120 Waarom heeft ons Christus geboden God alzo aan te spreken: “Onze Vader”?
Opdat Hij van stonde aan, in het begin onzes gebeds, in ons de kinderlijke vrees en toevoorzicht tot God verwekke, welke beide de grond onzes gebeds zijn, namelijk, dat God onze Vader door Christus geworden is, en dat Hij ons veel minder afslaan zal hetgeen dat wij Hem met een recht geloof bidden, dan onze vaders ons aardse dingen ontzeggen.

121 Waarom wordt hier bijgevoegd: “Die in de hemelen zijt”?
Opdat wij van de hemelse majesteit Gods niet aardselijk gedenken, en van Zijn almachtigheid alle nooddruft des lichaams en der ziel verwachten.
Preek
ZingenPsalm 6:1,91 O HEER, Gij zijt welda--dig;
Straf mij niet ongenadig
In Uwen toornegloed,
Ai, matig Uw kastijden;
Sla mij met medelijden,
Gelijk een vader doet.

9 De HEER wild' op mijn ker--men,
Zich over mij ontfermen;
Hij heeft mijn stem verhoord,
De HEER zal, op mijn smeken,
Geen hulp mij doen ontbreken;
Hij houdt getrouw Zijn woord.

Dankgebed
ZingenPsalm 33:5,115 Geen ding geschiedt er ooit gewisser,
Dan 't hoog bevel van 's HEEREN mond:
Zijn Godd'lijk' almacht spreekt, en 't is er,
Zijn wil gebiedt, en 't wordt terstond.
Schoon de heid'nen samen
List op list beramen,
God verbreekt hun raad;
Schoon de mogendheden
Snood' ontwerpen smeden,
Hij belacht haar haat.

11 Laat ons alom Zijn lof ontvouwen:
In Hem verblijdt zich ons gemoed,
Omdat wij op Zijn naam vertrouwen,
Dien Naam, zo heilig, groot en goed.
Goedertieren Vader,
Milde zegenader,
Stel Uw vriend'lijk hart,
Op Wiens gunst wij hopen,
Eeuwig voor ons open;
Weer steeds alle smart.


Paginahulpmiddelen