psalmberijming:1773:141

Psalm 141

141:1 'k Roep, HEER, in angst tot U gevloden,
Ai, haast U tot mijn hulp en red;
Hoor naar de stem van mijn gebed,
Daar ik U aanroep in mijn noden.

141:2 Mijn beê, met opgeheven handen,
Klimm' voor Uw heilig aangezicht,
Als reukwerk, voor U toegericht,
Als offers, die des avonds branden.

141:3 Zet, HEER, een wacht voor mijne lippen;
Behoed de deuren van mijn mond,
Opdat ik mij, tot genen stond,
Iets onbedachtzaams laat' ontglippen.

141:4 Neig' nooit mijn hart tot kwade zaken,
Om tot godd'loosheid mij te spoên,
Met mannen, die verkeerdheid doen;
Laat mij hun lekkernij niet smaken.

141:5 D' oprechte sla mij zonder vrezen,
Ik reken zulks weldadigheid;
En zijn bestraffing, die niet vleit,
Zal olie op mijn schedel wezen.

141:6 Dat slaan zal mij het hoofd niet breken;
'k Zal, door dat liefdeblijk vermaakt,
Als één uit hen in rampspoed raakt,
Te vuur'ger om zijn redding smeken.

141:7 'k Heb hunne rechters vrij gelaten;
De rots getuigt; elk heeft gehoord,
Hoe aangenaam mijn vriend'lijk woord
Was ingericht tot die mij haten.

141:8 Men heeft ons wreed vanéén gereten,
Verstrooid als beend'ren aan het graf,
Als iets, waar niemand acht op gaf,
Gekloofd, verdeeld, en weggesmeten.

141:9 Doch op U zien mijn schreiend' ogen;
Op U betrouw ik in 't verdriet;
Verlaat, ontbloot mijn ziel toch niet,
O HEER, o eeuwig Alvermogen!

141:10 Bewaar mij voor 't geweld der strikken,
Die tot mijn val mij zijn gelegd,
Door hen, die wars van 't heilig recht,
Het boze doen all' ogenblikken.

141:11 Dat, die godd'loos zijn, sidd'rend vrezen,
Elk hunner in zijn garen vall';
Totdat ik, onverhinderd, zal
Voorbijgegaan en veilig wezen.


Paginahulpmiddelen