psalmberijming:1773:9

Psalm 9

9:1 Ik zal met al mijn hart den HEER,
Blijmoedig geven lof en eer;
Mijn tong zal mijn gemoed verzellen,
En al Uw wonderen vertellen.

9:2 Ik zal in U, mijn God, van vreugd
Opspringen, in den geest verheugd;
Uw naam zal door mijn psalmgezangen,
O Allerhoogste, lof ontvangen.

9:3 Omdat mijn vijand, hoe geducht,
Teruggekeerd is en gevlucht;
Hij is, schoon stout te veld getogen,
Vergaan, gevallen voor Uw ogen.

9:4 Want, naar Uw allerheiligst recht,
Hebt Gij mijn twistgeding beslecht;
En, op Uw hogen troon gezeten,
Deedt Gij, o Rechter, 't vonnis weten.

9:5 Gij scholdt de heid'nen keer op keer;
En wierpt de goddelozen neer;
Hun naam, hun roem hebt Gij vertreden,
En uitgedelgd in eeuwigheden.

9:6 O vijand, hebt gij door uw macht
't Verwoesten voor altoos volbracht?
Hebt gij de steden gans bedorven?
Is haar gedachtenis verstorven?

9:7 Neen, dwaas, uw hoop zal ras vergaan,
Maar 's HEEREN troon zal eeuwig staan;
Dien wilde Hij onwrikbaar stichten,
Om naar het heilig recht te richten.

9:8 Hij zelf zal aan het wereldrond
Het recht doen horen uit Zijn mond;
De volken voor Zijn vierschaar stellen,
En daar 't rechtmatig vonnis vellen.

9:9 De HEER zal zijn een hoog vertrek
Voor wie getrapt wordt op den nek;
Een hoog vertrek in drukkend lijden;
Een toevlucht in benauwde tijden.

9:10 Hij, die Uw naam in waarheid kent,
Zal, HEER, op U in zijn ellend'
Vertrouwen, wijl Gij nooit liet zuchten
Hen, die gelovig tot U vluchten.

9:11 Zingt zingt den HEER, die eeuwig leeft,
Die Sion tot Zijn woning heeft;
En laat voor aller volken oren,
Met psalmgezang, Zijn daden horen.

9:12 Hij zoekt en Hij gedenkt het bloed,
Gestort in wreev'len euvelmoed;
Hij toont der armen nood te weten,
En zal hun kermen niet vergeten.

9:13 Bewijs, o HEER, Uw knecht genâ;
Sla mij in mijn ellende gâ.
Zie, hoe mijn haters mij verdrukken,
Gij, die mij wilt den dood ontrukken.

9:14 Opdat ik, HEER, U, blij te moê,
In Sions poorten hulde doe,
En in Uw heil, te allen tijde,
Met Sions dochter mij verblijde.

9:15 De heid'nen zijn, door waan misleid,
Gestort in kuilen, mij bereid;
Hun voet verwart zich in de netten,
Die z' in 't verborgen voor mij zetten.

9:16 Thans is de HEER bekend alom,
Door recht te doen bij 't heidendom;
De goddeloze raakt in banden,
Verstrikt in 't werk van zijne handen.

9:17 De stoute zondaars zullen snel
Teruggekeren naar de hel,
Met al de godvergeten benden
Der heid'nen, die Zijn wetten schenden.

9:18 Nooddruftigen vergeet God niet,
Noch laat hen eind'loos in 't verdriet;
't Ellendig volk mag op Hem wachten;
Hij zal hun hoop niet steeds verachten.

9:19 Sta op, o HEER, en laat den mens,
Zich niet versterken naar zijn wens;
Maar oordeel Gij, in 't wraakgerichte,
De heid'nen voor Uw aangezichte.

9:20 O HEER, jaag hun vervaardheid aan,
En doe den heidenen verstaan,
Dat zij, die Sions rampen wensen,
Geen goden zijn, maar broze mensen.


Paginahulpmiddelen