gezang:2

Gezang 2

2:1 Mijn ziel verheft Gods eer;
Mijn geest mag blij den HEER',
Mijn Zaligmaker noemen,
Die, in haar lagen staat,
Zijn dienstmaagd niet versmaadt,
Maar van Zijn gunst doet roemen.

2:2 Want ziet, om 's HEEREN daan,
Zal elk geslacht voortaan
Alom mij zalig spreken;
Wijl God, na ramp en leed,
Mij grote dingen deed:
Nu is Zijn macht gebleken.

2:3 Hoe heilig is Zijn Naam!
Laat volk bij volk te zaam
Barmhartigheid verwachten;
Nu Hij de zaligheid,
Voor die Hem vreest, bereidt,
Door al de nageslachten.

2:4 Des HEEREN arm is sterk;
Hij deed een krachtig werk;
Die hoog zijn van gevoelen,
Heeft Hij verstrooid, verward,
Met alles, wat het hart,
Dier trotsen mocht bedoelen.

2:5 Die stout zijn op hun macht,
Heeft Hij, versmaad, veracht,
Gestoten van de tronen;
Maar Hij verhoogt en hoedt
Het nederig gemoed,
Waarin Zijn Geest wil wonen.

2:6 Hij heeft, na lang geduld,
Met goederen vervuld
Der hongerigen monden.
Hij zag geen rijken aan,
Maar heeft z', in hunnen waan,
Gans ledig weggezonden.

2:7 Zijn goedheid klom ten top:
Hij nam Zijn Isrel op,
Naar 't heil, Zijn knecht beschoren;
Gelijk Hij, ons ten troost,
Aan Abram en zijn kroost
Voor eeuwig had gezworen.


Paginahulpmiddelen